C. S. LEWIS, 1898-19989 november 1998

Logisch redeneren was zijn kracht én zijn zwakte

De lange weg van
Lewis' cultuurkritiek

Door dr. A. Th. van Deursen
Kritiek mag niet goedkoop zijn. Daarom verwachten we van de criticus dat hij ons kan vertellen hoe we het beter kunnen doen. Maar kun je dan wel schrijven over C. S. Lewis als cultuurcriticus? Cultuur is de levensstijl van een samenleving. Is er iets mis met de cultuur, dan zal de hele maatschappij moeten veranderen, en dat vraagt om politieke actie. Daar hebben we dan ons probleem: Lewis heeft nooit belang gesteld in politiek. Willen we dan toch beweren dat hij betekenis heeft als cultuurcriticus, dan zullen we een aparte weg moeten bewandelen.

Laten we beginnen met een citaat. „Je vraagt naar mijn godsdienstige opvattingen. Je weet denk ik wel, dat ik in geen enkele godsdienst geloof. Er bestaat absoluut geen bewijs voor welke godsdienst ook, en vanuit wijsgerig standpunt is het christendom niet eens de beste”. Dat schreef Lewis aan zijn vriend Arthur Greeves in oktober 1916. Hij was toen nog niet eens achttien. In de ogen van zijn oudere broer Warren had het dan ook niets te betekenen. Dat zogenaamde ongeloof was niet meer dan onrijpe schooljongensfilosofie. Zelfs afgezien van de hogere vragen die hier in het geding waren, sprak het toch vanzelf dat christelijk geloof deel moest uitmaken van onze geestelijke bagage, zoals geloof in de koning, het leger, en de Engelse kostschool.

Warren Lewis is dan ook koning en vaderland gaan dienen als beroepsofficier, want zo was hem dat op de kostschool geleerd. Hij meende aldus te leven in een christelijke cultuur. Die gaf richting aan zijn bestaan, maar daarmee was zijn christendom nog niet van beter gehalte dan het pedante atheïsme van zijn broer. Als de jongste Lewis geen heil kon vinden in het geloof aan koning, kerk en kostschool, had hij niet veel verloren. Zijn bekering moest niet de weg terug zijn, maar de weg vooruit.

Intellectueel debat
Zo'n weg gaat niet voor iedereen langs dezelfde pleisterplaatsen. Manasse moest naar Babel om bekeerd te worden, Paulus naar Damaskus. C. S. Lewis zwoer zijn geloof af toen zijn verstand geen bewijzen vond. Datzelfde verstand zou hem omgekeerd weer tot geloof brengen. In discussie met zichzelf, zijn vrienden en zijn lectuur heeft Lewis zich geleidelijk aan het christendom eigen gemaakt. Dat lange proces van herwaardering beleefde hij als een intellectueel debat, waarin de sterkere argumenten de doorslag gaven. Zo was hij zelf tot geloof gekomen. Nu wilde hij anderen winnen op dezelfde manier, langs de weg van logische redenering.

Het ontoereikende van deze benadering zag hij zelf ook wel in. Als je het Evangelie leest, schreef hij eens aan een oud-student, dan ben je niet geroepen een oordeel te geven. Ook al zou het je enthousiast maken, het gaat er niet om of jij bereid bent je goedkeuring te hechten aan het Woord van Christus. Het is Christus Die over jou oordeelt, en niet andersom. Het oordeel gaat altijd van boven naar beneden. Lewis wil dus niet dat het verstand de baas zal zijn. Het moet zich juist gewonnen geven. Wel is hij altijd met dat verstand in gesprek, en redeneert hij soms alsof geloof een vorm van wiskunde zou zijn. Zo bijvoorbeeld zijn bewijs voor de Drie-eenheid: God is liefde, en van eeuwigheid Dezelfde. Liefde richt zich op een ander. Dus moet er ook vóór de schepping een ander geweest zijn. Daaruit volgt dat God uit meer dan één persoon bestaat.

Natuurwet
Dit zogenaamde bewijs is te vinden in het boek dat verscheen onder de titel “Mere Christianity”. Hier probeert hij niet-christenen te overtuigen. Dat betekent dat je op hun niveau moet beginnen. Zij kennen de Bijbel niet, je zult hen moeten aanspreken op de dingen die ze kennen uit de dagelijkse ervaring. Daarom gaan de eerste hoofdstukken van dit boek over de grondslagen van de moraal.

Mensen maken elkaar allerlei verwijten. Je had het beloofd! Ze moesten het jou eens doen! Je bent op mijn plaats gaan zitten! Beide partijen proberen dan vervolgens te bewijzen dat ze gelijk hebben. Maar hoe kunnen ze dat? Dat is alleen mogelijk als ze het samen ergens over eens zijn. Ze moeten dezelfde maatstaf hebben van goed en kwaad. Pas dan kunnen ze zeggen: jij handelt verkeerd en ik handel juist. Die door allen gedeelde opvatting van goed en kwaad noemen we de natuurwet. Ze heet zo, omdat de natuur zelf ons deze regels ingeeft. We kennen ze allemaal, maar gaan er ook telkens weer tegenin. Toch beseffen we dat we die wet moeten gehoorzamen. Er bestaan dus regels die wij niet hebben uitgevonden, en toch eerbiedigen. Wij staan onder een wet die we niet gemaakt hebben. Dan moet ze afkomstig zijn van een hogere macht. De wet is gegeven door een Wetgever, die van ons rekenschap vraagt. Wij weten ons schuldig en zoeken vergeving.

Zo gaat de redenering stap voor stap voort, om aannemelijk te maken wat het christendom de mensen leert. We zullen Lewis op die weg niet verder volgen, omdat het ons begonnen moet zijn om de zedenwet. Moraal, zegt Lewis, is te vergelijken met een vloot. Drie dingen zijn nodig voor een goede vaart. De schepen moeten niet op elkaar botsen, ze moeten allemaal stuk voor stuk in goede staat zijn, en de stuurlui moeten weten waar ze naartoe gaan. Moderne mensen denken vaak alleen aan het eerste. Maar het spreekt toch vanzelf dat er ongelukken gebeuren als niet alle schepen zeewaardig zijn. En de vloot zal haar bestemming niet bereiken, als er verschil van inzicht is over het reisdoel.

Hart van de zaak
Nu zien we denk ik in welke zin C. S. Lewis een cultuurcriticus genoemd kan worden. Hij zoekt geen aansluiting bij de politiek, maar probeert wel door te dringen naar het hart van de zaak. Kunnen we een christelijke samenleving opbouwen? Dat zal pas mogelijk zijn als we het zelf willen. We willen het pas, als we echt christen zijn. We zijn pas echt christen, als we God liefhebben. We kunnen God niet liefhebben, als we Hem niet gehoorzamen.

Dat is een lange weg. Maar er is meer. Probeer eens een zogenaamde christelijke deugd te beoefenen. Je zult merken dat het niet lukt. Elke dag opnieuw zak je voor dat examen. Eerst zul je iets anders begrepen moeten hebben. Je moet begrijpen dat je aan God niets kunt geven. Je kunt alleen teruggeven wat je eerst zelf ontvangen hebt. Dat is het grote verschil tussen goed-zijn en christen-zijn. Wie goed wil zijn, doet dat om God of andere mensen te behagen. De christen daarentegen gelooft niet dat God ons liefheeft, omdat we goed zijn, maar dat God ons goed wil maken omdat Hij ons liefheeft.

Het komt alles van Christus. Maar het is niet goedkoop. Christus zegt niet tegen ons: Geef mij iets van je tijd en je geld en je werk. Neen, Christus wil ons helemaal. „Niet ik leef, maar Christus leeft in mij”. Dat bepaalt de aard en de kwaliteit van ons bestaan. Christenen geloven dat mensen voortleven na hun dood. Die paar aardse jaren zijn een voorbereiding op de eeuwigheid. Op dat hiernamaals komt het dus aan. Maar dat zal geen nieuw begin zijn. Het leven in Christus begint hier. Onze ziel moet al op aarde zo toebereid worden, dat ze straks een hemels of een hels creatuur kan zijn.

Bunyan
Dat is het aardse leven: voorbereiding op de eeuwigheid. Het andere zal je dan toegeworpen worden. Maar wie de eeuwigheid uit het oog verliest, zal ook van deze wereld niets kunnen maken. Vergelijk het met de gezondheid. Een groot goed, maar om gezond te blijven, moet je de kast niet met medicijnflesjes vullen. Je hebt de meeste kans om gezond te blijven als je andere dingen op de eerste plaats stelt, zoals verstandig eten en drinken, werken in plaats van luieren, frisse lucht en genoeg beweging. Zo is het ook met cultuur. Willen we die behouden en verbeteren, dan mag ze niet op de eerste plaats staan. Zoek eerst het Koninkrijk Gods, en de cultuur zal je toegeworpen worden. Maar geven christenen de gedachte aan de komende wereld prijs, dan zal hun ijveren verloren moeite zijn.

Houden ze het doel voor ogen, dan laten de inspanningen hen niet zonder vrucht. Ons begrip en verstand zullen het ons laten merken. Zalig zijn de eenvoudigen van geest. Jezus zegt niet: Zalig zijn de dommen. Reiniging van de wil leidt tot verlichting van ons verstand. Zo heeft een weinig ontwikkeld man als John Bunyan een boek kunnen schrijven, dat de hele wereld in verbazing bracht. En ook het omgekeerde is waar. Wie zijn wil altijd richt op het boze, zal op den duur niet meer begrijpen dat het boze slecht is. Zijn verstand verduistert totaal.

Komt het er dan toch niet op neer dat we het zelf doen? Lewis zou het ontkennen. Hij wist immers dat de christen alleen geeft wat hij eerst heeft ontvangen. Lewis had zich gewonnen gegeven toen zijn verstand overtuigd was. Zo kwam het Woord op de eerste plaats, maar het had die wel gekregen van het verstand. Wie Lewis' brieven leest, ziet meer dan eens dat redenering geloof niet alleen versterkt, maar fundeert. Het vermogen tot logisch redeneren had hem tot geloof gebracht. Het zou tegelijk zijn zwakke punt blijven.