Belastingherziening 2001 15 september 1999

Het belastingplan in twintig vragen

Van onze redactie economie
Minder aftrekposten, lagere lasten, toch een hogere opbrengst. Dat beoogt de Wet inkomstenbelasting 2001. Het voorstel gooit het huidige belastingstelsel overhoop. Voor iedereen verandert wat. Het belastingplan in twintig vragen.

1. Wie gaat er het meest op vooruit?
Flink in de prijzen vallen de alleenstaanden of tweeverdieners met een minimumloon (31.000 gulden). Hun inkomen stijgt met 5,3 procent. Het slechts af zijn alleenverdieners met een inkomen van 162.000 gulden. Zij gaan er slechts 0,5 procent op vooruit. De lagere tarieven worden voor een deel tenietgedaan door een stijging van het hogere BTW-tarief van 17,5 naar 19 procent.

2. Wat houdt het boxenstelsel in?
De wet kent drie belastbare inkomens, die ondergebracht zijn in drie boxen met elk een eigen tarief. In box 1 zit het inkomen uit werk en woning. In box 2 zit het inkomen uit aanmerkelijk belang, daarvan is sprake als iemand 5 procent van de aandelen van een bv of nv bezit. In box 3 zit het inkomen uit sparen en beleggen. Hiertoe behoort ook de tweede woning. Box 2 en 3 hebben een tarief, namelijk 30 procent.

3. Met hoeveel procent wordt het inkomen uit werk en woning belast?
De tarieven in box 1 variëren van 32,9 procent tot 52 procent. Het laagste tarief geldt voor inkomens tot 31.652 gulden. Voor inkomens tussen 31.652 en 53.881 gulden geldt een tarief van 36,85 procent. Wie tussen de 53.881 en 101.659 gulden verdient, moet daarover 42 procent belasting betalen. Inkomens boven de 101.659 gulden dragen 52 procent af aan de fiscus.

4. Wat is inkomen uit werk en woning?
Dat is loon, pensioen, sociale uitkering, het huurwaardeforfait min de hypotheekrenteaftrek, winst uit onderneming, periodieke uitkeringen en verstrekkingen (alimentatie bijvoorbeeld).

5. Hoe zit het met rente- en dividendinkomsten en de vermogensbelasting?
Rente- en dividendinkomsten worden niet meer afzonderlijk belast. De vermogensbelasting verdwijnt. Hiervoor komt de vermogensrendementsheffing van box 3 in de plaats.

6. Moet iedereen een vermogensrendementsheffing betalen?
Nee, iedereen heeft een basisvrijstelling van 37.463 gulden (huishoudens 74.926 gulden). Wie 65 jaar of ouder is, komt in aanmerking voor een extra vrijstelling van maximaal 49.583 gulden.

7. Hoe valt de vermogensrendementsheffing in de praktijk uit?
Stel: een alleenstaande heeft op 1 januari een vermogen van 70.000 gulden en op 31 december 90.000 gulden. Het gemiddelde vermogen bedraagt 80.000 gulden. Hiervan wordt 37.463 gulden afgetrokken, zodat 42.537 gulden overblijft. Het fictieve rendement van 4 procent over dit bedrag is 1701,48 gulden. Daarop komt een heffing van 30 procent, zodat 510,44 gulden aan belasting moet worden betaald.

8. Wat is de algemene heffingskorting?
Het is de opvolger van de belastingvrije som. De korting bedraagt 3321 gulden. Iedereen krijgt die. Ook de gehuwde niet-werkende vrouw. De korting wordt aan haar rechtstreeks uitbetaald. Zij kan de korting niet overdragen aan haar echtgenoot. Het kabinet wil het daarmee aantrekkelijker maken voor een vrouw om te gaan werken.

9. Zijn er aanvullingen op deze korting?
Voor werkenden en zelfstandigen is er de arbeidskorting van 10 procent van het inkomen boven 15.315 gulden. Maximaal kunnen zij 1536 gulden aftrekken. Alleenstaande ouders met kinderen onder de 27 jaar mogen 2658 gulden aftrekken. Als de alleenstaande ouders werken mogen zij nog eens maximaal 2658 gulden op hun inkomsten in mindering brengen. Ouderen boven de 65 krijgen een ouderenkorting van maximaal 377 gulden. Alleenstaande ouderen kunnen hier een aanvulling van maximaal 533 gulden op krijgen.

10. Wat zijn de gevolgen voor gehuwden?
In het oude belastingstelsel moesten gehuwden bepaalde inkomsten en aftrekposten toerekenen aan de echtgenoot met het hoogste persoonlijke inkomen. Die verplichting vervalt. De echtgenoten kunnen in het vervolg kiezen wie belast wordt voor inkomsten uit eigen woning en voordelen uit sparen en beleggen en wie uitgaven voor kinderopvang en giften en buitengewone uitgaven aftrekt. De verdeling van deze posten is vrij. Er moet in totaal 100 procent worden aangegeven en er mag niet meer dan 100 procent worden afgetrokken.

11. Hoe zit het met het eigen huis?
Er verandert niets. Het huurwaardeforfait dat bij het inkomen opgeteld wordt, gaat eigenwoningforfait heten. Hypotheekrente en kosten van geldleningen voor aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning blijven volledig aftrekbaar.

12. Wat gebeurt er met de spaar- en levenhypotheken?
De kapitaalverzekering als onderdeel van de spaar- en levenhypotheken blijft onbelast. Als de verzekering aan het eind van de hypotheeklening na dertig jaar tot uitkering komt, moet dit geld gebruikt worden om de hypotheek af te lossen. Het bedrag dat daarna overblijft moet straks worden gebruikt voor de financiering van een nieuwe eigen woning. Als dat geld voor iets anders wordt gebruikt, is de rente voor de nieuwe hypotheeklening beperkt aftrekbaar. Dit geldt na 1 januari 2001. De opbrengst van de huidige spaarhypotheken mag vrij worden aangewend.

13. Wat gebeurt er met de andere kapitaalverzekeringen?
Dit type verzekeringen, vaak aan de man gebracht onder de noemer belastingvrij sparen, kan niet langer belastingvrij worden opgebouwd. Nu kan dat door regelmatige stortingen en rente-inkomsten nog wel. Het vrijgestelde bedrag is 206.000 gulden. De waarde van de spaarpot wordt na 2001 belast via de vermogensrendementsheffing.

14. Zijn onderhoudskosten voor de tweede woning aftrekbaar?
Nee, evenmin als de hypotheekrente voor de tweede woning kunnen deze kosten op het inkomen in mindering worden gebracht. Het vakantiehuis wordt in het vervolg als vermogen beschouwd. Over de waarde van het huis zal de vermogensrendementsheffing moeten worden betaald. De hypotheekschuld drukt deze heffing wel.

15. Wordt de lease-auto zwaarder belast?
Ja, als het privé-gebruik meer dan 7000 kilometer per jaar bedraagt. In dat geval moet de lease-autorijder 25 procent van de catalogusprijs van de auto bij zijn inkomen optellen. Als hij privé (exclusief woon-werkverkeer) minder dan 500 kilometer rijdt, hoeft hij niets bij te tellen. Tussen 500 en 4000 kilometer is de bijtelling 15 procent van de catalogusprijs en tussen de 4000 en 7000 kilometer 20 procent.

16. Wat zijn de regels voor het woon-werkverkeer?
Het reiskostenforfait maakt plaats voor een reisaftrek en de aftrekbare bedragen worden lager. Er is geen aftrek meer mogelijk als men met eigen vervoer reist. Wel blijft het voor de werkgever mogelijk om woon-werkverkeer met openbaar vervoer onbelast te vergoeden. Vergoedingen van de werkgever voor eigen vervoer zijn binnen bepaalde grenzen onbelast. Voor zakelijk gebruik van de eigen auto geldt een maximaal onbelaste vergoeding van 60 cent per kilometer.

17. Verdwijnt de aftrek van de beroepskosten?
Ja, hiervoor in de plaats komt een algemene aftrek van 4 procent van het loon, met een minimum van 308 gulden en een maximum van 1263 gulden.

18. Heeft een lijfrente nog zin?
Het afsluiten van een lijfrente heeft alleen zin als de polishouder een pensioentekort heeft. Daarvan is sprake als minder dan 70 procent van het laatstverdiende salaris aan pensioen is opgebouwd. De huidige aftrek van 6075 gulden, het dubbele voor gehuwden, vervalt in alle andere gevallen. Premies voor lijfrenten voor meerderjarige invalide kinderen blijven aftrekbaar.

19. Wat gebeurt er met het consumptief krediet?
De mogelijkheid om rente voor consumptief krediet, leningen voor de aanschaf van auto's en dergelijke af te trekken verdwijnt. Wel mag de schuld worden verrekend met het vermogen. Daarmee wordt het te belasten vermogen dus minder.

20. Worden de mogelijkheden voor spaarloon en premiesparen beperkt?
Beide blijven bestaan, maar via deze regelingen mag gezamenlijk maximaal in plaats van 2844 gulden in het vervolg 1500 gulden per jaar gespaard worden. De mogelijkheden om het spaarloon binnen vier jaar op te nemen voor lijfrente en pensioen verdwijnen. Wel mag het opgenomen worden voor het starten van een eigen bedrijf, verlofsparen of voor een studie.