Christen & kunst22 mei 2000

Leren lopen als een olifant

Door Enny de Bruijn
De drempel naar de bioscoop wordt zienderogen lager. Het nieuwe vak culturele en kunstzinnige vorming dwingt docenten in het voortgezet onderwijs tot bezinning op dans en drama. Studenten van reformatorische en protestants-christelijke opleidingen vormen toneelgroepen, kerkelijke organisaties maken er dankbaar gebruik van. Om de ontwikkeling van toneeltalent uit eigen achterban te stimuleren begon de Evangelische Omroep dit voorjaar met een wervingscampagne. En sinds zeven jaar bestaat er een christelijk theatergezelschap: Ode. Dramatische expressie lijkt in de gereformeerde gezindte terrein te winnen, al is de huiver ten opzichte van toneel bepaald niet verdwenen.

Evangelische christenen hebben drama sinds lang geaccepteerd, óók als middel om de bijbelse boodschap uit te dragen. In reformatorische kring lijkt een verschuiving gaande, hoewel de bezwaren tegen toneel tegelijkertijd nauwelijks aan kracht hebben ingeboet. Het lichamelijke karakter van drama ligt gevoelig, er zijn vragen te stellen bij het vertolken van zondige gevoelens en handelingen. Maar het voornaamste argument om het genre kritisch te beschouwen, is nog steeds de inhoud van veel toneelstukken en films. De boodschap van een stuk, het taalgebruik, de profanisering van het heilige – al die dingen kunnen een christen ervan weerhouden zich daadwerkelijk in de wereld van het drama te storten.

Toch levert ook de gereformeerde gezindte volgens artistiek leider Natalie Holwerda acteurs voor de christelijke theaterwerkplaats Ode. De groep wil niet evangeliseren, wél midden in het seculiere circuit staan en daar het gesprek over het christelijk geloof op gang brengen. Het grootste deel van het publiek –meestal van christelijken huize– kan dat waarderen. Zo'n 5 procent heeft moeite met de vrije interpretatie van bijbelverhalen, met de erotische elementen in de voorstellingen. „Dit is geen „verwarren, verleiden of verrassen.” Dit is het verkrachten en het verdraaien van een bijbelgedeelte”, schrijft een van de bezoekers na afloop van de voorstelling ”De laatste profeet”, geïnspireerd op de geschiedenis van Elia.

Natalie Holwerda: „Daar kun je lang over discussiëren, maar je komt er niet uit. Het is heel moeilijk om precies aan te geven waar grenzen liggen. De kern van de zaak is persoonlijk. Je werkt biddend, je aarzelt soms, je hoopt dat je de goede keuzes maakt. Ik kan begrijpen dat mensen er soms anders over denken, ik kan niet begrijpen dat onze integriteit in twijfel getrokken wordt.

Veel mensen onderscheiden spel en werkelijkheid niet goed. Een speler ís niet de persoon die hij uitbeeldt. Zodra een rol je persoonlijk raakt, moet je die niet accepteren. Een christen heeft er bijvoorbeeld moeite mee de figuur van Jezus te spelen: dat gaat over de spel-werkelijkheidsgrens heen. Maar als ik bijvoorbeeld een cynische alcoholist moet spelen, bén ik dat nog niet. Je kunt een stuk niet afrekenen op de rol van één persoon. Het gaat om het karakter van het hele verhaal. Daar moet je als acteur achter kunnen staan.”

Bijbels drama
Ode laat zich dikwijls inspireren door de bijbelse geschiedenis. Juist bijbels drama blijkt echter voor veel christenen moeilijk te liggen. Dr. C. A. de Niet, docent klassieke talen aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort: „Afgezien van andere vragen die het verschijnsel drama met zich meebrengt, kun je je met reden afvragen of de bijbelse geschiedenis, die toch primair heilsgeschiedenis is, zich wel laat variëren en reproduceren. Bovendien: navertellen verschilt wezenlijk van nadoen. De afstand tussen die twee blijft, ook al is er alleen een gradueel verschil. Ten diepste spruit mijn terughoudendheid voort uit de overtuiging dat toneel geen middel kan zijn om gestalte te geven aan de bijbelse oproep „getuigen te zijn.” Dit getuigen van de historische en de eigentijdse geloofswerkelijkheid verdraagt zich niet met naspelen. Het beste getuigenis is een eerbiedig naspreken van het Woord.”

N. Belo, directeur van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB), herkent de aarzeling om bijbelverhalen op het toneel te brengen. „We staan kritisch ten opzichte van bijbels drama, daarmee raak je grenzen. Maar je moet ook nuchter zijn: de praktijk van een goede verteller grenst aan drama. Je moet deze dingen niet opblazen, ook niet klakkeloos overnemen, maar effecten en bijverschijnselen wegen, toetsen. Als creatieve werkvormen kunnen bijdragen aan het verhelderen van een bepaald probleem, willen we die graag benutten.”

Bruggetje
Voor het eerst in de geschiedenis ging de HGJB dit jaar met een toneelstuk het land in: ”Pas op, er kan nog een trein komen!”. Het behandelt geen bijbelse geschiedenis, wel een maatschappelijk thema. Belo: „We kunnen een hele verhandeling houden over de problematiek van jeugdhuizen en wat daar allemaal speelt, maar als je het laat zien, komt het veel dichterbij. Dat is de reden dat we een docent en een groep studenten van de Christelijke Hogeschool Ede hebben benaderd om een script te schrijven en uit te voeren.

Een toneelstuk moet het onderwerp dichtbij brengen, maar daarbij mag het geen afbreuk doen aan de eerbied voor het heilige, de Heilige. Dat laatste heeft iets subjectiefs, je zult daarin zoekend, biddend, toetsend bezig moeten zijn. Een theaterstuk mag niet in de weg staan, het moet juist leiden tot studie, verdieping in het Woord van God. We zeggen niet: Dit is dé werkvorm van de toekomst. Maar drama kan een bruggetje zijn dat theoretische kennis verbindt met het dagelijks leven, een opstapje naar bewuster bestuderen van de Bijbel.”

Dat streven kenmerkt ook directeur Ad de Boer van de Evangelische Omroep. „Het leven van een christen in de wereld en met God, in strijd en aanvechting, moet méér dan voorheen de rode draad in onze producties zijn. Dat zouden we hartstochtelijk graag willen. Drama is een ongelooflijk indringend medium, dat we meer willen gaan gebruiken voor de expliciete missie van de EO.”

Toneelschool
Dit voorjaar ging de omroep daarom actief op zoek naar toneeltalent uit eigen achterban. De Boer: „In de eerste plaats gaat het om scenarioschrijvers, op dat gebied is de nood het grootst. Pas in tweede instantie zoeken we ook christelijk toneeltalent.” De schriftelijke oproep die de EO tijdens ledenvergaderingen verspreidde, heeft tientallen reacties opgeleverd. „We zijn nog bezig te kijken welke rol wij daarbij kunnen spelen. Jongeren met talent zullen een seculiere opleiding moeten volgen, maar wij zouden support kunnen bieden, stageplaatsen kunnen regelen, misschien zelfs garanties voor de toekomst kunnen bieden.”

De risico's bij het volgen van zo'n opleiding zijn aanvaardbaar, vindt De Boer. „Ik geloof niet dat er een toneelschool is die christenen niet in hun waarde laat. Als je zegt: „Ik kan dat niet doen”, denk ik niet dat je daar negatieve reacties op krijgt.”

Natalie Holwerda is voorzichtiger: „De toneelschool kan buitengewoon confronterend zijn – nog meer dan de theaterschool die ik gevolgd heb. Op de toneelschool word je helemaal afgebroken, fysiek en emotioneel uitgeput, om daarna weer opgebouwd te worden. Je moet sterk genoeg zijn om zo'n opleiding aan te kunnen. Daarbij komt dat je als christen moeite kunt hebben met levensvisies en karakters die je geacht wordt uit te beelden. Natuurlijk kun je je persoonlijke grenzen aangeven, maar dan krijg je van docenten en medestudenten wél wat over je heen...”

Musical
Van toneelspelen je vak maken is voor een christen erg moeilijk, misschien wel onmogelijk, denkt S. M. W. Bezemer, docent muziek aan de christelijke hogeschool De Driestar in Gouda: „In de wereld van het professionele toneel ontmoet je nauwelijks medechristenen, er wordt vaak op zondag gewerkt, en je kunt te maken krijgen met een programma waar je niet achter staat.”

Aan dramatische expressie wordt op De Driestar weinig gedaan. „In het verleden konden vierdejaarsstudenten als afstudeeropdracht kiezen voor het maken en uitvoeren van een musical. Nu niet meer. De grenzen zijn in de loop van de tijd duidelijk verscherpt, maar dat komt ook doordat De Driestar vroeger een breder publiek trok dan tegenwoordig. Zo'n twintig jaar geleden voerde de studentenvereniging zelfs toneelstukken op.

Sindsdien is er een paar keer op de rem getrapt, voornamelijk door ouders en buitenstaanders. Op zo'n moment is het heel moeilijk om duidelijk te maken wat je met een opleiding bedoelt. De mens is geschapen om zichzelf te zijn, hij mag dus niet in de huid van een ander kruipen. Maar geen mens is altijd zichzelf. Voor kleuters bijvoorbeeld is de grens tussen toneel en spel heel diffuus. Kinderen doen graag verkleedspelletjes, ze spelen vadertje en moedertje in de poppenhoek. Daar kun je niet omheen.

Bovendien: jezelf presenteren voor de klas, daar zit altijd iets toneelmatigs in. In feite ben je dagelijks bezig een voorstelling te geven om kinderen te boeien. Daarom is het heel terecht dat studenten tijdens hun opleiding situaties uitbeelden, leren improviseren. Daarop hebben we trouwens nooit commentaar gehad. Maar zodra het een officiële status krijgt, zodra het ”toneel” heet, is men beducht.”

Fantasie
G. H. Fikse, docent voordrachtskunst aan het Hoornbeeck College in Amersfoort: „Drama-activiteiten staan vermeld binnen de eindtermen van de opleidingen welzijn. Als activiteitenbegeleider of groepsleider moet je creativiteit ontwikkelen, en daar hoort expressie door woord en gebaar bij. Als kinderen een liedje over de dierentuin leren, vind ik het heel natuurlijk dat ze allerlei dieren nadoen. Ook een groepsleider moet dus als een olifant kunnen lopen. Het is best belangrijk dat inlevingsvermogen te ontwikkelen.

Ik weet wel dat fantasie moeilijk ligt in onze kring. Mensen vinden dikwijls dat je je alleen hoort te richten op de realiteit. Maar fantasie ontwikkelen kan heel nuttig zijn, in je werk, maar ook in je mens zijn. Voordrachtskunst is een persoons- en beroepsvormend middel. Je leert voor een groep staan, je leert creatief omgaan met taal, flexibel denken, werken aan motorische en sociale vaardigheden, geheugen, zelfvertrouwen.

Het risico dat je in drama helemaal opgaat, is niet denkbeeldig. Daarom zijn een paar dingen belangrijk: je moet jezelf blijven, en de inhoud van het stuk dient verantwoord te zijn. Ik houd er niet van dat mannen zich als vrouwen aanstellen, of omgekeerd. Wat doe je wel, wat doe je niet? Liegen wel, overspel niet? Ik geef toe dat de grenzen soms lastig te trekken zijn. Zelf zou ik nooit een opleiding willen volgen aan een toneelschool, daar zou ik grote moeite mee hebben. Er zijn te veel rollen die ik niet zou kunnen spelen, er is te vaak sprake van taalgebruik dat ik niet over m'n lippen zou kunnen krijgen.

Toch is er met de vorm op zichzelf niets mis, denk ik. De inhoud is bepalend. In een vertelling kun je met je stem, gezichtsuitdrukking en gebaren het verhaal onderstrepen. Iedere goede meester doet dat. Je hoeft maar een klein stapje verder te gaan, en je bent bezig met het naspelen van zo'n verhaal. Dat verschil is vooral gradueel.

Verontrustender vind ik het feit dat massa's leerlingen naar de film gaan, met het grootst mogelijke gemak. Wat dat betreft zie je de afgelopen tien, twintig jaar een verschuiving. Abraham Kuyper verzette zich in zijn tijd sterk tegen toneel, maar in de loop van de twintigste eeuw raakte drama binnen de Gereformeerde Kerken tóch geaccepteerd. Nu zie je bij ons vooral het filmbezoek –te vergelijken met toneel– toenemen. Waar eindigen wij?”