Buitenland

KOSOVO

Albanezen noemen Kosovo Kosova en de Serviërs hebben het over Kosovo en Metohija (Kosovo en Oud-Servië). Dachten de Serviërs tijdens de oorlog in Bosnië en Kroatië nog over andere republieken waar Serviërs woonden, bij Kosovo denken ze aan Servië zelf. In het Servische bewustzijn vormt Kosovo onderdeel en zelfs het fundament van de natie, ofschoon er nog maar 200.000 etnische Serviërs wonen op een bevolking van 1,9 miljoen. Het grootste deel van de bewoners zijn etnische Albanezen, die af willen van de heersers in Belgrado.

In 1300 leefde er volgens de Serviërs een homogene Servische bevolking. Ze herdenken jaarlijks de slag in 1389 op het Merelveld (Kosovo Polje). Daar zou de lange mars naar de onafhankelijkheid van 1878 zijn begonnen. De Serviërs leden een nederlaag op het Merelveld tegen de Ottomanen. Die heersten eeuwenlang over de Balkan. In die tijd slonk het aantal Serviërs in Kosovo. De historische claim van de Serviërs is nu slechts cultureel hard te maken. Het wemelt er van de Servisch-orthodoxe kerken en kloosters.

De Serviërs „heroverden” Kosovo op het vermolmde Ottomaanse Rijk in 1912. Het Servische deel van de bevolking was minder dan een kwart en is sindsdien gestaag gedaald. De etnische Albanezen zien „de restauratie” van 1912 als bezetting, maar onder de Ottomanen hadden ze ook niets in te brengen.

Belgrado regeerde Kosovo als een ondergeschikte provincie. Tito paaide de Albanezen tijdens de Tweede Wereldoorlog met de belofte dat Kosovo bij Albanië zou gaan horen, maar hij brak deze belofte. Pas in 1974 erkende de maarschalk dat Kosovo toch iets bijzonders was en hij verleende verregaande autonomie. Kosovo kreeg onder meer een eigen parlement en eigen politiemacht. Het is deze autonomie die Milosevic aan het begin van zijn loopbaan als nationalist afschafte. Hij escaleerde zo het slepende conflict.

De Albanezen hebben genoeg van de Serviërs en willen niet terug naar een autonome status binnen Servië. Milosevic heeft daar ingewikkelde plannen voor bedacht. Maar de Albanezen willen onafhankelijkheid. Ze zijn wel bereid genoegen te nemen met onafhankelijkheid op termijn: een autonome status, met na bijvoorbeeld 3 jaar een referendum over onafhankelijkheid, waarvan de uitslag makkelijk is te voorspellen.

Het Kosovo Bevrijdingsleger (UCK) wil dat Belgrado niets meer te zeggen heeft. Kosovo zou meteen een internationaal protectoraat moeten worden tot de onafhankelijkheid. De plannen van de Contactgroep gaan ver in die richting, met dwingend internationaal toezicht op het bestuur van Kosovo. Ze voorzien internationale waarnemers met veel bevoegdheden ter voorbereiding op verkiezingen, maar ze beogen juist geen onafhankelijkheid als eindresultaat.

De westerse mogendheden oefenden zonder succes grote druk uit op de partijen om in Rambouillet de overeenkomst te sluiten die ze zelf aanprezen. Die bood „substantiële autonomie.” De westerse mogendheden en Rusland gruwen, net als Belgrado, van plannen die de grenzen van huidig Joegoslavië verleggen.

Dit zou 200.000 Serviërs tot vluchteling maken en Albanezen in Macedonië en Serviërs in Bosnië op het lumineuze idee brengen de grenzen van hun land ook grondig te wijzigen. Bovendien heeft het Westen meer dan genoeg van de etnisch zuivere staten die overal opdoemen. Rambouillet moest ellende voorkomen, maar slaagde daar helaas niet in.

De Contactgroep en in zekere zin de Joegoslavische leider Milosevic willen een regeling die Kosovo binnen Joegoslavië houdt, maar de Albanezen zelfbestuur geeft met veiligheidsgaranties zoals een eigen politiemacht en internationale troepen en waarnemers.

De belangrijkste problemen die een akkoord in de weg stonden, vormden de radicale opstelling van zowel de naar afscheiding strevende Albanezen als de Servische autoriteiten. Er was weinig stof voor een compromis. Belgrado zag überhaupt niets in een Kosovo als deelrepubliek. Milosevic wil geen autonomie, die de Albanezen echt de macht geeft.

Hij schermde daarom met voorstellen waarbij elke bevolkingsgroep een positie zou krijgen die feitelijk het vetorecht over het bestuur betekende. Milosevic' „apartheid” voorzag bijzondere statussen voor de gemeenschappen van Albanezen en Serviërs, maar ook die van minuscule groepen „moslims” (voornamelijk Bosniërs), slavische moslims, Turken en twee groepen zigeuners.