Buitenland

Kiem voor spanningen in Servische provincie al in 1913 gelegd

Geweld in Kosovo niet onverwacht

Door drs. G. Bogaard
AMSTERDAM – De Europese mogendheden besloten in 1913 Kosovo toe te wijzen aan het koninkrijk Servië. Daarmee werd de kiem gelegd voor de huidige spanningen in het gebied waaraan de Albanezen evenals de Serviërs grote emotionele en historische waarde hechten.

Na de Tweede Wereldoorlog verwierf Kosovo een vergaande vorm van zelfbestuur binnen het federale Joegoslavische staatsbestel. De regering van Servië maakte in 1989 aan de autonomie een einde. Voor de Albanezen, die 90 procent uitmaken van de bewoners van de streek, was dat een onverteerbaar besluit.

Mede door de etnische samenstelling van het naburige Macedonië en het aangrenzende Albanië dreigt in de hele regio een bloedige strijd. De internationale gemeenschap grijt nu in een gebied in waarover in het begin van de eeuw de soevereiniteit aan Servië is toegekend.

Kosovo was het centrum van het middeleeuwse Servische rijk. Het is nog steeds de slag op het Merelveld (Kosovo Polje) op 28 juni 1389 die menig Servisch hart sneller doet kloppen. Zes eeuwen later klonk op Kosovo Polje spontaan uit een miljoen kelen in een ode aan Milosevic: „Slobodan, je bent dan wel een atheïst, maar we houden van je”.

In de ogen van deze mensen is de overwinning van de Turkse sultan Murat op de Serviërs niet minder dan een heroïsche worsteling om de christelijke wereld te beschermen tegen de islamitische horden. Veel Serviërs vluchtten en hun plaats werd ingenomen door Albanese herdersvolken die zich in de loop der tijd tot de islam bekeerden.

Basis gelegd
Vanaf het begin van de 19e eeuw keerden de Serviërs zich tegen de Turken. In 1878 verwierven zij onafhankelijkheid. Een poging van de Albanezen om eveneens autonomie uit te roepen, werd door een Turkse legermacht onderdrukt. Pas met de ineenstorting van de “Zieke Man” verklaarden zij zich in 1912 met meer succes onafhankelijk.

Een in Londen bijeengeroepen conferentie van ambassadeurs der grote mogendheden besloot de grenzen in het omstreden gebied van de Balkan vast te stellen. Albanië kreeg het jaar daarop de helft van alle door Albanezen bewoonde gebieden toegewezen, terwijl het grootste deel van Kosovo en Macedonië bij Servië werd gevoegd. Daarmee werd de basis voor het huidige conflict gelegd.

Zowel in het koninkrijk Joegoslavië als in de beginjaren van de naoorlogse socialistische federatie waren de Albanezen op alle maatschappelijke gebieden tweederangsburgers. Pas na de inval van de landen van het Warschaupact in Tsjechoslowakije kwam daarin verandering. Albanië veroordeelde de invasie en normaliseerde zijn betrekkingen met Joegoslavië. Voor de Albanezen in Kosovo brak een periode van enige bloei aan. Het gebied kreeg een eigen universiteit, sleutelposities kwamen in handen van Albanezen en een grondwetswijziging verankerde de autonomie van Kosovo in het Joegoslavisch staatsbestel.

Groeiende onrust
Geïnspireerd door de wat grotere vrijheid weerklonk de roep om van Kosovo de zevende deelrepubliek te maken echter spoedig steeds luider. Deze eis leidde vooral na de dood van Tito (1980) tot groeiende onrust. Bij betogingen vielen doden onder studenten en politie. Met de komst van Slobodan Milosevic als Servisch partijleider in 1987 kreeg het Servische nationalisme een nieuwe impuls. De opheffing van de autonomie werd door Belgrado ingeluid met het in diskrediet brengen van een aantal Albanese topfiguren. Hoewel bekend was dat de afgevaardigden van het parlement van Kosovo aan grote druk blootstonden was de verontwaardiging groot. Na nieuwe onlusten ontbond Milosevic het parlement, waarop de Albanezen antwoordden met de proclamatie van een eigen grondwet.