Koninklijk huis 17 november 1999

Heer van Het Loo

Door Bea Versteeg
Bij het huwelijk van prins Maurits en Marilène van den Broek herleefde voor het Gelderse Apeldoorn vorig jaar historische tijden. De bewoners van de stad stonden langs de route tussen het Loo en de Grote Kerk om een glimp van het paar en andere hoge gasten op te vangen.

Die glimp tijdens een rijtoer is wat hun voorouders bond met de voorzaten van het bruidspaar. De Oranjes maakten hun entree in het toen nog nauwelijks dorp te noemen Apeldoorn in de zeventiende eeuw. Koning-stadhouder Willem III liet toen bij het jachtslot het Oude Loo een lusthof bouwen, het huidige rijksmuseum Paleis Het Loo. Van de Gelderse staten kreeg hij in 1694 de zeggenschap over het gebied wat de huidige gemeente Apeldoorn omvat. Hij mocht zich Heer van de hoge heerlijkheid Het Loo noemen.

Na het overlijden van Willem III verdween de zeggenschap. In 1747 viel zij opnieuw toe aan de Oranjes. Stadhouder Willem IV was er verguld mee. Namens hem en zijn zoon werd rechtgesproken. Ook had hij het recht op de woeste gronden. Dit bezit heeft voor heel wat onenigheid tussen zijn Willem V en zijn kleinzoon koning Willem I en de plaatselijke markengenootschappen geleid. De markengenootschappen meenden dat zij oudere rechten op het gebruik van de woeste gronden bezaten.

Meer direct voor de gewone burger merkbaar was het patronaatsrecht. De Oranjes mochten daardoor de predikant, de koster en soms de onderwijzer benoemen. De stadhouderlijke en later koninklijke familie was ruimhartig als het ging om het bekostigen van het onderhoud van de kerk en de kosten van eredienst. Vooral voor het onderhoud tastten zij regelmatig in de buidel.

De Fransen maakten in 1795 overigens een eind aan het bestuur door de heer van de heerlijkheid. Maar ook na 1813 hielden de Oranjes tot begin deze eeuw een flinke vinger in de Apeldoornse bestuurlijke en vooral kerkelijke pap. Hoeveel blijkt in ”Apeldoorn in de Schaduw van Het Loo”, waarop Elze Luiken onlangs promoveerde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.

Zeker na de Franse tijd stond Apeldoorn er financieel niet best voor. Koning Willem deed meteen na zijn terugkeer schenkingen aan bestuur, armen en Apeldoornse diaconieën. Mede dankzij dit geld werd Apeldoorn niet de zeer armlastige gemeente waarvoor veel tijdgenoten de plaats hielden.

Koning Willem I en zijn kleinzoon Willem III –Willem II liet zich niet op Het Loo zien– schrokken niet terug voor beïnvloeding van het plaatselijke bestuur. Zo bemoeiden zij zich met de route van het Apeldoorn-Dierens kanaal, het personeelsbeleid op de Koninlijklijke HBS, de aansluiting op de Oosterspoorweg. Zij bepaalden waar de Grote Kerk gebouwd moest worden. Zij gingen daarbij zeer slim te werk. De Apeldoornse bestuurders mochten op Het Loo komen dineren. Wie eenmaal van de koninklijke tafel had gegeten, moest in de negentiende eeuw wel van zeer goede huize komen om een majesteitelijke wens te weigeren.

Toch is het niet de Apeldoornse midden- en hogere stand die het meest van de vorstelijke aanwezigheid heeft geprofiteerd. De armen zouden een nog moeilijker bestaan hebben gekend zonder de giften van de Oranjes. Willem I en III financierde niet alleen voedselverstrekkingen maar ook projecten waardoor de minderbedeelden een boterham konden verdienen.

De boeren hebben ook voordeel gehad van de koninklijke aanwezigheid. De bewoners van Het Loo organiseerde landbouwdemonstraties en tentoonstelling waarmee de landbouwers hun kennis konden verrijken.

Het gevolg van alle weldoenerij laat zich raden. Het gemeentebestuur en de bevolking liepen weg met de Oranjes. Aubades, volksfeesten en erebogen waren in Apeldoorn -in tegenstelling tot de rest van Nederland- heel normaal. Het eerbetoon van de Apeldoorners ging zelfs zover dat zij de vorsten weer tooiden met de in 1795 afgeschafte titel Heer van de heerlijkheid Het Loo.

Apeldoorn leek daardoor, zo stelt Luikens, op een „woonoord dat zich vanwege zijn bijzondere status van de rest van Nederland bestuurlijk onderscheidde.” De Apeldoorners „verwachtten van de koninklijke bewoners niets dan goeds.” Een verwachting die niet beschaamd werd, zolang de Apeldoorner er maar geen te afwijkende mening op na hield.

N.a.v. ”Apeldoorn in de schaduw van het Loo”, door E. Luikens; Uitg. Walburg Pers, Zutphen, 1999; ISBN 90 5730 085 0; 311 blz; ƒ 69,50.