Kerkelijk Leven 5 november 1999

Gereformeerde Bond belegt conferentie over de prediking

Een preek met een andere spits

Van onze kerkredactie
DALFSEN – „Een preek mag best wel eens een andere spits hebben dan we gewend zijn. Gemeenteleden willen meer weten van de Bijbel. Wat betekenen deze woorden en deze tekst? Het is mooi als de preek een andere spits heeft dan gewoonlijk. Niet om het erop te leggen, maar wanneer het vanuit de tekst opkomt.”

Met deze woorden viel J. W. van Bart gisteren in Dalfsen prof. dr. C. Graafland bij. Als 'gewoon' gemeentelid bezocht hij –daartoe gevraagd door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond– de tweede predikantenconferentie over de prediking en reageerde hij op een preek die prof. Graafland hield.

Net als vorig jaar bezochten zo'n 125 predikanten de tweedaagse bijeenkomst om zich „te bezinnen op hun voornaamste roeping: de verkondiging van het hoogheilig Evangelie.” Daarbij stond in het bijzonder het werk en de kracht van de Heilige Geest centraal. Voorzitter ds. G. D. Kamphuis: „De Heilige Geest schakelt ons in als Zijn instrument. De menselijke component vraagt alle zorg, doordenking en betrokkenheid. Paulus' prediking was in betoning van Geest en kracht. Dat is een spiegel. In hoeverre is onze verkondiging zo? Aan Paulus was te merken dat Hij met Christus was geweest.”

Front
Naar aanleiding van een preek van prof. Graafland over 2 Korinthe 4:1 ontspon zich een gesprek over de spits van de prediking. De hoogleraar had de gemeente in zijn preek namelijk verweten dat er zo weinig vrijmoedigheid in Christus is en dat zij leeft van de bediening van het Oude Testament, van de dood, van de verdoemenis en niet van de bediening van het Nieuwe Testament, van de vrijspraak. Mensen die houden van een ernstige preek, het op zondag ernstig nemen maar door de week iets soepeler zijn, zo schilderde hij hen. „Ze kunnen het onder de wet nog zo goed uithouden.” Tegen dit front keerde prof. Graafland zich. Hij waarschuwde de gemeente tegen deze verharding. „Geen goddeloze, maar een godsdienstige, orthodoxe, zeg maar reformatorische verharding.”

Ds. J. Harteman kreeg de indruk dat de oude en de nieuwe bedeling zo wel sterk tegenover elkaar staan. „Is in deze preek niet aan de orde wat Paulus elders zegt? Ik voel spanning met de dogmatiek. Het Oude en het Nieuwe Testament leren dezelfde leer der zaligheid. Ondanks het onderscheid tussen beide kun je het Oude Testament niet loslaten. Een beweging van wet naar Evangelie kenmerkt een christenleven niet zo dat wie gelooft in Jezus Christus helemaal geen wetten meer nodig heeft.”

Prof. Graafland had zijn keus voor de spits gemaakt op grond van hoofdstuk 3. „Ik ben sterk tekstgebonden. Misschien trek ik een lijn wel eens te absoluut, terwijl het dogmatisch en bijbels-theologisch genuanceerder ligt. Maar met het noemen van allerlei andere aspecten, relativeer je zo dat de spits verdwijnt.” Hij gaf daarbij aan dat zijn prediking zich niet altijd op dit punt richt. „We moeten niet te bang zijn voor spitsen. Alleen als mensen altijd, jaren door, bijvoorbeeld alleen over de rechtvaardiging of de wedergeboorte preken, werkt dat niet positief.”

Domineeskerk
De emeritus hoogleraar had in zijn preek het hebben van de bediening van de Geest, ook vandaag, onderstreept. „De kracht en overtuiging waarmee Paulus dit zegt, heb ik niet willen relativeren. Het komt direct uit het Woord. Je mag je daarin voegen”, lichtte hij toe. Ds. J. Belder vermoedde dat mensen zouden kunnen afhaken, omdat dit overkomt als: God neemt mensen in dienst. Toen Paulus en nu de dominee. „Kan dat geen aanleiding geven tot het instandhouden van een domineeskerk?”

In reactie daarop maakte de hoogleraar duidelijk dat hij dat niet formeel bedoelt waarmee het automatisch geldt voor het ambt. „Ik betrek het op de inhoud. Als het Woord verkondigd wordt, heeft het gezag. Hoe problematisch dit is, blijkt al bij Paulus zelf. Niet iedereen erkent zijn gezag.”

Geen dooddoener
Dr. Verboom had na Graaflands analyse in de preek van wat er mis is, gewacht op het punt waar de tekst om gaat: de daadwerkelijke bediening van de Geest. „Hoe komt de gemeente nou zover? Hoe laat je dat gebeuren? Door Christus te verkondigen en wat Hij heeft gedaan zodat Christus in de kerkdienst aanwezig is.”

Hoe je het laat gebeuren, is volgens prof. Graafland echter ontzaglijk moeilijk. „Ik ben piëtistisch genoeg om te zeggen: Dat moet echt de Geest doen. Ik bedoel dat niet als dooddoener. Het kan een werkelijkheidservaring worden. We staan hier voor de grenzen van ons instrument-zijn.”

Overigens vindt de hoogleraar dat een predikant die geen zegen op zijn prediking ervaart, zich daar niet te gauw van af mag maken. „Begin bij je jezelf. En beroep je niet te snel op de vrijheid van de Geest. Onze opdracht is een heel verantwoordelijke. De Geest is vrij én heel gevoelig op Zijn middelen. Houdt een dominee een preek waarbij hij tien keer door de Bijbel fietst en die niet is na te vertellen, dan kan hij het op zijn buik schrijven. Natuurlijk, de Geest kan altijd werken. Daarvan mag de predikant echter niet zonder meer uitgaan”, aldus prof. Graafland. „Een preek wordt ook vertaald in bloed, zweet en tranen.”

Dr. L. G. Zwanenburg is ervan overtuigd geraakt, vertelde hij, dat de persoonlijke betrokkenheid van de predikant een belangrijke factor is in het overbrengen. „De kracht van je prediking is ook dat je heel betrokken bent. Ik geloof dat Christus van ons vraagt dat je die persoonlijke betrokkenheid ook laat merken.”