Kerkelijk Leven 2 augustus 1999

Ds. Roodsant (56): Tot mijn bekering heb ik arminiaans gepreekt

Het Hooglied als nieuwe leerschool

Door J. M. D. de Heer
DIRKSLAND – Jong geroepen, laat bevestigd, vroeg eruit. Drie bakens in het leven van ds. J. J. Roodsant, die gisteren met invaliditeitsemeritaat ging. Het laatste baken houdt verband met een radicale omwenteling in het leven van de hervormde predikant. „Ik draafde voor het Koninkrijk van God, maar kende ten diepste de Heere niet. Hij heeft me uit de hoogmoed en de verlorenheid opgetrokken.”

Ds. Roodsant werd in oorlogstijd, op 12 april 1943, in Berkel (ZH) geboren. „Al jong riep de Heere me tot het ambt door de roeping van Jesaja. Plechtig klonken de woorden vanaf de kansel die de Heere tot Jesaja sprak: „Wie zal Ik zenden?” Met mijn hele hart antwoordde ik: „Zend mij.” Ik weet niet meer welke dominee er preekte, maar dat geeft niet. Het was de Heere Die riep. Achteraf moet ik zeggen: Ik verstond niets van de heiligheid van God, die Jesaja deed uitroepen dat hij een man van onreine lippen was. Ik was juist een vrome, meelevende jongen.

De roeping was helder, maar studeren kon ik wel vergeten. Vader was tuindersknecht, het gezin telde twaalf kinderen. Kleding werd op afbetaling gekocht, we leefden vaak van het gegevene. Toch mocht ik doorleren, op de mulo, maximaal vier jaar. En ik moest zelf alle kosten betalen. Om half vijf stond ik bij de tuinders al tomaten te plukken.

Na de mulo haalde ik in de avonduren diverse diploma's en begon zelfs aan SPD. Mijn roeping had ik als het ware voor de Heere neergelegd. Ze kon toch niet waar worden. Totdat in 1965 mijn vrouw een berichtje uit de krant liet zien. Er was een mogelijkheid om via de catechetencursus predikant te worden! De roeping kwam in alle overtuiging terug en ik ben van de ene op de andere dag met SPD gestopt.

Op 2 april 1978 deed ik als predikant intrede in de deelgemeenten van Sint Maartensdijk en Tholen. Daar stond ik te midden van gereformeerde-bondspredikanten. Ik hoor het ds. G. H. Abma, die toen in Poortvliet stond, nog zeggen op de eerste vergadering van de ring Tholen die ik bijwoonde: „We hebben besloten u in ons midden te tolereren.””

Arminiaans
„Ik had in die tijd een ernstige prediking en verzweeg de zondigheid van de mens niet. Maar ook leerde ik de algemene verzoening en de vrije wil. Ik hoor het me nog zeggen: „Christus is voor u allen gestorven. God wil u allen zaligmaken, maar wilt u?” Arminiaanser kan niet.

Zelf had ik als 15-jarige jongen gevochten tegen de uitverkiezing. Ik vond dat een ergerniswekkende leer. Totdat een dominee in Berkel preekte: „Jezus Christus is voor ons allemaal gestorven. Al onze namen staan door Hem in het boek des levens. Alleen door ongeloof zondigen wij ons eruit.” Die boodschap nam ik toen aan, hoewel ze puur barthiaans is. Als het zalig worden van mijn geloof afhing, zat het goed, dacht ik. Want ik wilde wel.

In Sint Maartensdijk, op de hoek van de straat waar de pastorie aan stond, woonde ouderling Dies Mol van de Grote Kerk, zoals wij de hervormde gemeente noemden. Als ik op zondagavond met mijn togakoffertje langsliep, stond hij vaak buiten. We hadden dan aangename gesprekken. Hij viel me niet aan, maar bracht het gesprek op de liefelijkheid van Christus, dat in Hem alleen de zaligheid ligt. Die man had iets wat ik miste. Thuis overdacht ik wat hij zei, maar begreep het niet. Toch bewaarde ik het in mijn hart. Later, na mijn bekering, kreeg ik er veel onderwijs uit.”

Twee handen
„Ook in mijn tweede gemeente, Almkerk, draafde en ploeterde ik voor het Koninkrijk Gods, preekte overal, wel drie keer op een zondag. Totdat 26 februari 1989 aanbrak, een dag om nooit te vergeten. Tijdens de preek in de morgendienst was het alsof twee handen mijn keel dichtsnoerden. Wat, een dominee als ik laat zich zijn stem toch niet afnemen! Het ging echter niet meer. Wat daar gebeurde, was zo ontzagwekkend, zo majestueus. Het gooide mijn leven volkomen ondersteboven. De logopedist kon me niet helpen, de huisarts evenmin. Hij zei dat ik eruit moest.

Vier weken zijn we op Flakkee geweest. Daar, op de Ouddorpse stranden liggen vele nachten van strijd, eenzaamheid, worstelingen, tranen en gebed. Gods toorn drukte. De Heere ontdekte me aan mezelf. Hoe gemakkelijk had ik altijd het doopformulier voorgelezen, maar nooit werkelijk beseft dat we van nature kinderen des toorns zijn.

Zonder oplossing keerde ik naar Almkerk terug. Al dieper naar beneden ging het. M'n hele leven kwam terug als schuld. Ik moest leren wat iemand in Sint Maartensdijk me in onvervalst Zeeuws vroeg: „Dominee, noe ij-je ernstig gepreekt hé, ij-je noe zelf al as over de grond gekropen?” Ik heb die man toen vragend nagekeken. Maar nu leerde ik smekend over de grond kruipen en moest ik de Heere billijken als Hij me voor eeuwig zou wegstoten. Die woorden kende ik overigens niet, want de tale Kanaäns was me ten enenmale vreemd.”

Smytegelt en Kersten
„Geleidelijk aan veranderden mijn preken. Boek na boek ging bij de preekvoorbereiding aan de kant. Mijn hele bibliotheek kon ik opruimen. Maar toen kwam ik twee boeken tegen die ik in Sint Maartensdijk eens gekregen had: de Keurstoffen van Smytegelt en de Gereformeerde Dogmatiek van Kersten. Ze hadden ongelezen in mijn kast gestaan. Nu ging ik ze begrijpen. O Heere, dacht ik, u hebt er daar al voor gezorgd dat ik nu deze boeken kan lezen.

In mijn volgende gemeente, Fijnaart, brak stap voor stap het licht door. Toen ik op een keer doodziek en diep bevreesd op bed lag, kreeg ik moed uit Psalm 81:8 in de nieuwe rijm, de oude kende ik niet meer. „Ik ben Hij Die is: God wil Ik u wezen. Uit de duisternis, van de slavernij, maakte Ik u vrij, hebt gij nog te vrezen?”

Pas later, opnieuw in Ouddorp, brak het volle licht door. Weer was ik van alle kanten vastgelopen. Maar toen werd de Heere Jezus me geschonken als Borg en Zaligmaker. Hij sprak tot mij: Het is volbracht. Daar werd het Hooglied een nieuwe leerschool. Christus' liefde werd in me uitgestort, alles aan Hem werd gans begeerlijk. Ik zwart, doemwaardig, maar toch liefelijk. In Hem alleen.

Tussen mijn prediking en de gemeente groeide een kloof. Met drie jaar ben ik met dispensatie uit Fijnaart vertrokken. In Woubrugge hoopte ik rust te krijgen. Maar ook hier moest ik totaal afgeholpen worden van wat in mijn gedachten en werken niet van de Heere was. Twee studieverloven brachten me bij het hart van de Nadere Reformatie. En bij kerkverbanden waar in die lijn gepreekt wordt. In Jean Taffins ”Merktekenen van de kinderen Gods” herkende ik mijn leven. Schortinghuis kon ik zo goed begrijpen, want ook hij was onbekeerd de kansel opgegaan. Ook hij moest onder tranen belijden dat hij de gemeente met zijn prediking bedrogen had.

Steeds banger word ik daarom voor een verbondstheologie in de lijn van dr. Woelderink. Gedoopt, belijdenis gedaan, aan het avondmaal gegaan, actief in de kerk – en je bent er zachtjesaan. En preken moeten vooral vertroostend zijn. Wordt nog verstaan wat een oude vrouw in mijn gemeente Fijnaart zei: „De mens moet er steeds verder tussenuit?””

Afgekeurd
„De spanning drukte zwaar op mijn gezondheid. Onverantwoord hoge bloeddruk, zware hoofdpijnen, talloze medicijnen geslikt. Op 25 oktober heb ik voor het laatst gepreekt. Nu ben ik afgekeurd en mogen we een plaatsje hebben hier in Dirksland, op het eiland waar zo veel herinneringen liggen en waar mijn grootvader is geboren.

In september hoop ik weer een keer te kunnen preken. In Sint Maartensdijk. Bij Dies Mol. De roeping blijft immers liggen. Maar ook komt mijn vroegere leven telkens terug. Daarom, kijk niet naar mij. De Heere heeft me uit de modder van hoogmoed, wanstaltigheid en eeuwige verlorenheid opgetrokken tot eer van Hem alleen, Die te roemen is tot in eeuwigheid.”