Kerkelijk Leven

Prof. Graafland ziet uit naar bijbelse vernieuwing van ambten

„Ambtelijk gezag neemt drastisch af”

Door J. M. D. de Heer
Trouw vervult de dominee zijn preekbeurten, ouderlingen gaan met hem mee naar zieken en eenzamen. Waar armoede dreigt, delen diakenen ijverig uit. Alles lijkt goed te gaan. Toch niet, reageert prof. dr. C. Graafland. „Aan de ene kant lijkt 'hét ambt' iets ongrijpbaars, haast iets mystieks te worden, anderzijds is de gemeente steeds minder onder de indruk van ambtelijk gezag.” De hoogleraar schreef daarom een boek met gedachten over het ambt en het geestelijk functioneren ervan.

Om het de lezer gemakkelijk te maken geeft de emeritus hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk een samenvatting van zijn gedachtegang. In het Oude Testament waren er profeten, priesters en koningen: de ambtsdragers van het oude Israël. Christus vervulde deze ambten. In Hem deelt de gemeente in het volle heil en wordt ze door de Heilige Geest toegerust om vruchtbaar te zijn. Uit de gaven die de Geest rijkelijk toedeelde, vloeiden de concrete taken voort. Gaven en opgaven zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We zien dan een grote variatie: zo waren er apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars, voorstanders en behulpels. Vanwege het inhoudelijke werk ontstond vanzelf een rangorde. Het apostelschap ging voorop, vanwege de hoge opdracht: de prediking van het Evangelie. Profetie volgde, om diezelfde reden.

Met de rijke variatie aan gaven en functies wist de kerk na verloop van tijd echter geen raad meer. Vastliggende ambtelijke structuren ontstonden. Door deze verstrakking ging het mis, vat prof. Graafland samen. Het liep uit op de pauselijke hiërarchie. Voor Geestesgaven was geen plaats meer, de gemeente werd onmondig.

Vuurbang
De Reformatie was wezenlijk vernieuwend op het punt van de rechtvaardigmaking. „Calvijn geeft me ontzettend veel stof voor mijn preken, maar met de gaven van de Geest wist hij in feite geen raad. Hij was vuurbang voor doperse uitwassen. Op dit punt heeft Calvijn een stempel gezet op onze gereformeerde traditie. Hier is zijn grote invloed naar mijn idee echter minder zegenrijk.”

Het viel Graafland op dat Calvijn er openlijk voor uitkwam dat de afwezigheid van profetische gaven in zijn tijd een teken van armoede was. We zijn de overvloed van gaven die God aan de Vroege Kerk gaf niet meer waard, schrijft hij in zijn uitleg van 1 Korinthe 14:32. In zijn Institutie merkt hij op dat het niet de moeite waard is lang stil te staan bij die gaven van de Geest, die naar zijn oordeel tijdelijk waren. Ze waren voor de kerk van zijn dagen niet meer nodig. Graafland keert dit argument om. „De gemeente in onze tijd vraagt juist om een charismatische bediening. Als de gaven ontbreken, slaat de onvruchtbaarheid toe.”

Vernieuwend
De hervormde hoogleraar zat in 1984 in een studiecommissie, ingesteld door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, die de bezinning begeleidde over man en vrouw in bijbels perspectief. Het resultaat hiervan verscheen een jaar later onder dezelfde titel. Ds. C. den Boer schreef het boek, waarin ook het vraagstuk van de vrouw in het ambt uitvoerig aan de orde kwam. Prof. Graafland karakteriseert de pennenvrucht van ds. Den Boer als vernieuwend. „Hij nam zijn uitgangspunt niet in het ambt, maar in de charismata die de Geest aan de gemeente schonk. Het boek maakte heel wat los, maar kwam uiteindelijk onder een stolp te staan. In de gemeenten werkte het niet door.”

De studiecommissie kwam tot de conclusie dat het nodig is vragen rond het ambt „grondiger te bekijken.” Het hoofdbestuur van de GB stelde toen een nieuwe werkgroep in, waarin onder meer ds. Den Boer en de hoogleraren Graafland en W. van 't Spijker zaten. Slechts eenmaal kwam het gezelschap bij elkaar. Bij deze start bleef het. De reden? Graafland weet het niet. „Ik heb er nooit naar gevraagd.”

Vrouw in ambt
Uitdrukkelijk stelt Graafland dat zijn nieuwste studie niet over de vrouw in het ambt gaat. Op sommige plaatsen evenwel schemert iets van zijn standpunt door. „Veel hangt af van de manier waarop je tegen de ambten aankijkt”, licht hij toe. „Wanneer je ze heel hoog aanslaat en tegenover de gemeente plaatst, als door God gegeven en bij voorbaat omkleed met gezag, krijg je een ander beeld dan wanneer je de ambten uit de gemeente ziet opkomen, zoals ik de Bijbel begrijp. In dat geval neem je een wezenlijke barrière voor vrouwelijke ambtsdragers weg.

In 1 Korinthe 11 gaat het zowel over de profeterende man als de profeterende vrouw. Dat is niet vreemd. De Geest is immers uitgestort op alle vlees. Vanuit deze gedachte kan ik weinig bezwaar zien tegen een vrouw op de kansel.”

De hoogleraar realiseert zich dat er met deze consequenties van zijn visie op het ambt een afstand komt tot de tot nu toe gangbare gereformeerde opvattingen.

Wat is de betekenis van uw boek voor de kerken? De ambten lijken binnen de gereformeerde gezindte toch nog redelijk goed te functioneren?
„Het ambt lijkt steeds meer een eigen gevoelswaarde te krijgen, een mystieke lading, die wordt verhoogd door het ambt te verbinden met woorden als ”instelling Gods” en „gezag”. Is die verbinding wel juist? ben ik me gaan afvragen. Daarom ging ik terug naar de Bijbel, en ik voelde een spanningsveld tussen de schriftgegevens en de ambtelijke praktijk in de gereformeerde traditie.

Aan de andere kant krijgt het moderne functionele denken ook de ambten in zijn greep. Steeds kritischer klinkt de vraag: Wat doen de ambtsdragers, wat is hun betekenis voor de gemeente? De gemeente lijkt ook steeds bewuster haar eigen weg te gaan, onafhankelijk of zelfs los van de ambtsdragers. Hun gezag neemt daardoor drastisch af.”

Hebt u concrete illustraties voor uw analyse?
„Het boek was al af toen de Christelijke Gereformeerde Kerken over de vrouw in het ambt discussieerden. Een synodelid merkte op dat de zaak best moeilijk was. Zou het niet komen, suggereerde hij, doordat we niet zo'n duidelijke visie op het ambt hebben? Vanachter de moderamentafel klonk als reactie: Daar hoeven we niet over te discussiëren. We hebben de gereformeerde ambtsleer. Toen ik dit las, dacht ik: Hier komt het probleem levensgroot aan de orde. Verlegenheid met de ambten wordt niet eens toegelaten.

Nog een voorbeeld: Tijdens het EO-congres ”De boodschap en de kloof” kwam de crisis in de prediking aan de orde. Een predikant stond op en zei: Ja maar, we staan toch in het ambt. We hebben toch van Godswege een boodschap met gezag, bedoelde hij. Het ambt leek een waardigheid op zichzelf te hebben. Toen dacht ik: Hij zegt het, maar zegt de gemeente het hem nog na?

Een voorbeeld dat de crisis van het ambt ook de rechterflank van de Hervormde Kerk aantast? Opmerkelijk is het dat de perforatie van gemeentegrenzen juist in traditionele gemeenten op de Veluwe zo floreert. De predikant kan ertegen waarschuwen, de kerkenraad kan proberen zijn gezag te laten gelden, maar de gemeenteleden maken hun eigen keuze.”

Grootste probleem
Toch is het grootste probleem van prof. Graafland niet de kerkelijke praktijk omtrent de ambten. „Ik voel een afstand tussen de Schrift en de gereformeerde ambtsleer zelf. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd dat de héle Bijbel Woord van God is, waarin werkelijk alles staat wat de gemeente in alle tijden nodig heeft. Als we maar ontvankelijk willen luisteren. Andersom betekent dit ook dat de héle Bijbel voor ons gezaghebbend is. Wat Paulus in 1 Korinthe 12 en 14 schrijft over de gaven van de Geest heeft onverkort Goddelijk gezag, ook al brengt dat een ingrijpende correctie in onze praktijk met zich mee.”

Waar komt u uit met uw voorliefde voor deze sterk geestelijke invulling van de ambten?
„Bij gemeenten waar echt sprake is van bijbelse vernieuwing. In Zuid-Amerika en Afrika zie je jonge enthousiaste gemeenten die delen in de overvloed van Geestesgaven. Wat de Bijbel zegt en wat daar gebeurt, ligt voor mijn gevoel dicht bij elkaar. En dergelijke gemeenten groeien geweldig. Ook in ons eigen land zijn er voorbeelden te noemen.”

De geschiedenis heeft ook de vele ontsporingen van charismatische kringen laten zien. De rijkdom van de gereformeerde geloofsleer komt er nauwelijks tot zijn recht.
„Daarom pleit ik voor voorzichtigheid. Graag zou ik zien dat waardevolle elementen uit charismatische stromingen in het kader van de gereformeerde traditie kwamen te staan. We kunnen niet afwerend blijven staan. De druk vanuit evangelische groepen op met name jongeren in de kerk wordt steeds groter.

In de presbyteriaanse kerken in Korea, die de Westminster Confessie onderschrijven, heb ik een voorbeeld gezien van verrijking van de gereformeerde traditie met charismatische elementen. Principieel herken ik veel in het Evangelisch Werkverband. Maar als ik predikanten van het verband bezig zie, gaat toch het gereformeerde element bij mij zwaar wegen.”

Kloof overbruggen
Op de vraag of de hoogleraar uit Gouda verlangt naar de grote variëteit aan Geestesgaven in de eerste christengemeenten, antwoordt hij met een volmondig ja. „Maar in de eerste plaats zijn we verlegen om de krachtige werking van de Geest, die de kloof tussen de bijbelse boodschap en de moderne tijd overbrugt. We hebben niet zozeer ambtelijke structuren nodig, maar charismatische personen, kinderen van God, die de gave van de Geest ontvangen hebben. We hebben kerkdiensten nodig waarin de gemeente Gods vervuld wordt met de Geest. Vandaaruit zullen nieuwe vormen ontstaan, die in Bleskensgraaf anders zullen zijn dan in de Amsterdamse Noorderkerk. Bijzondere gaven als gebedsgenezing en tongentaal kunnen daarin een plaats krijgen, maar het hoeft niet.”

Op die manier, is de vaste overtuiging van prof. Graafland, ontstáát gezag. „We hebben geen formeel gezag nodig, maar inhoudelijk gezag. Dat is een heel actueel punt. Let maar op de verschrikkelijke top-downstructuur in de Hervormde Kerk. De top van de kerk moet nodig inhoudelijk gezag krijgen. Gezag wordt zo gemakkelijk geformaliseerd. Ook in hervormd-gereformeerde kring. Met een beroep op een autoriteit die destijds werkelijk iets te zeggen had, moet iedereen nu zwijgen. Opvallend vind ik hoe vaak men in onze kring terugvalt op predikanten als G. Boer en W. L. Tukker. Dat vind ik veelzeggend. Zijn zulke mannen er dan nu niet meer?”

Wat is nu de pretentie van uw boek?
„Die is bescheiden. Ik heb geen laatste woorden willen spreken. Zoals ik de Bijbel begrepen heb, heb ik het opgeschreven. Ik wil de gemeente graag aan het denken zetten, vanuit de nood dat er echt iets ernstigs aan de hand is met de ambten. Als we nadenken over een oplossing moeten we zeker weten dat de weg naar de Bijbel open is. En dat betwijfel ik. Door de gereformeerde vanzelfsprekendheid omtrent de ambten zijn we de weg naar de Schrift min of meer zoekgeraakt, denk ik.”

De lezer van ”Gedachten over het ambt” zal ook tevergeefs zoeken naar een concreet plan hoe vernieuwingen in de ambtelijke structuur van de gemeente in de visie van de auteur gestalte kunnen krijgen. Die vragen horen in de gemeente thuis, vindt prof. Graafland. Wel geeft hij een voorbeeld hoe het eens in een dienst in Utrecht toeging. „Ik preek altijd sterk dialogisch. In die dienst gaf ik uitdrukkelijk gelegenheid om te reageren. Toen gaf een vrouw voor in de kerk een helder getuigenis. Dat was heel fijn. Ik had het gevoel dicht bij de eredienst uit het Nieuwe Testament te zitten, dichter dan een gemeente die hijgt naar het einde van een lange of lang lijkende monoloog van haar predikant.”

Mede n.a.v. ”Gedachten over het ambt”, door dr. C. Graafland; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 1998; ISBN 90 239 0416 8; 338 blz.;
ƒ 44,50.