Kerkelijk Leven

Dr. De Valk: Nederlanders waren nooit roomser dan de paus

Lastige kinderen van 'heilige' vader

Door K. van der Zwaag
DEN HAAG – Nederlandse rooms-katholieken waren voor de 'revolutie' van 1960 niet roomser dan de paus. Dat stelt dr. J. P. de Valk, die gisteren in Nijmegen promoveerde op de relatie tussen 'hoofdkantoor' (Rome) en 'filiaal' (Nederland). Hij ontdekte, dankzij jarenlange studie van de archieven in het Vaticaan, heel wat wrijvingen tussen beide afdelingen. Dé Heilige Stoel bestaat volgens hem niet, wel een „krachtenveld van mensen”. Maar het pauselijke ambt groeide in de vorige eeuw wel sterk in aanzien.

De promovendus, van huis uit rooms-katholiek, heeft drie en een half jaar rijkelijk geput uit de Vaticaanse archieven. Veel publicaties en bronnenuitgaven zijn daarvan al als resultaat verschenen, zoals zijn proefschrift ook een verzameling van eerder verschenen studies is. Soms zijn deze ingrijpend herschreven, waarbij echter de som meer is dan de delen.

Een „bedrijfsgeschiedenis”, noemt De Valk desgevraagd zijn dissertatie, maar geen kerkgeschiedenis. Dat laatste is te bestrijden, want het boek geeft wel degelijk een geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk in de periode van 1815 tot 1940. Die kerk oogt echter als een bedrijf, en bij een bedrijf horen ook communicatiestoornissen en bedrijfsongevallen.

Eigenheid
Centrale stelling van dr. De Valk is dat Nederlandse rooms-katholieken in de onderzoeksperiode van het proefschrift hun eigenheid wilden bewaren. „Dogmatisch en ideologisch is er bij hen niets aan de hand. Men gelooft in de onfeilbaarheid van de paus en andere leerstellingen, maar achter de schermen bestaan verschillen van meningen en interpretatie, botsingen tussen politieke en religieuze doeleinden”.

In de tweede helft van de negentiende eeuw breidde zich de kerkelijke bemoeienis van Rome steeds verder uit. Opvallend is de groeiende waardering van het pauselijke ambt, mede als gevolg van het internationale ultramontanisme. Rome wilde zich opwerpen als een vast punt in een tijd van modernisme, een tegenhanger van de Revolutie en een alternatief voor de opkomende nationale staten. Die eenheid in de kerk ging echter ten koste van de verscheidenheid in de plaatselijke kerken. „Als het Petrusambt in de loop van die eeuw sterk in aanzien stijgt, moet dat ten koste gaan van anderen. Het heeft ook voordelen wanneer de bisschoppen mee kunnen genieten van de straling die dit Petrusambt heeft, maar zij krijgen niet het gevoel de touwtjes in handen te hebben”.

Die tendens van centralisatie botste ook met de wens van de rooms-katholieken om in de eerste plaats ook Néderlanders te zijn. De Romeinse eis tot profilering en ontwikkeling van de eigen identiteit heeft paradoxaal genoeg de nationale integratie van de rooms-katholieken eerder bevorderd dan tegengewerkt, zo is de uitkomst van het onderzoek.

Aprilbeweging
Bekend in protestantse kringen is de commotie rond het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, die leidde tot felle protesten bij de zogeheten Aprilbeweging. Protestanten zagen in dit besluit een aantasting van de protestantse eigenheid van de natie. Een rooms-katholiek werd immers vanaf het begin van de Nederlandse natie beschouwd als onbetrouwbaar, een handlanger van de (Spaanse) vijand. Vooral protestantse leidslieden zoals Groen van Prinsterer en Hoedemaker legden de nadruk op het protestantse karakter van Nederland.

Hoewel De Valk niet ingaat op deze feiten, ziet hij desgevraagd het “grootprotestantisme” of zoals hij het noemt de “volkskerkgedachte” als een onderstroom die lang blijft leven, tot aan het verzet van de SGP tegen het huwelijk van prins Maurits en prinses Marilène. Het is uiteindelijk de verzuilingsgedachte van Kuyper die deze gedachtegang overwint en protestanten en rooms-katholieken als gelijkwaardige burgers van de Nederlandse natie ziet, al belichaamt ook voor Kuyper het (neo)calvinisme de zuivere grondtoon van het Nederlandse volkskarakter.

Dr. De Valk besteedt ook uitvoerig aandacht aan het protest dat koningin Wilhelmina aantekende tegen de encycliek “Editae saepe” van paus Pius X (1910). Daarin werden de reformatoren beschreven als hovaardige en oproerige lieden, vijanden van het kruis van Christus. Zij waren op het aardse gericht en maakten van de buik hun god. Wilhelmina wilde zelfs een botsing met het kabinet riskeren, zo trok zij de pauselijke aanval op de Refromatie en op de Vader des Vaderlands naar haar toe. Dit was toch een andere kant van de 'oecumenische' Wilhelmina, die wij ook kennen. Het verzet van Wilhelmina was niet alleen opgewekt vanuit een nationaal-protestantse overtuiging, maar ook vanuit haar taakopvatting als vertegenwoordiger van het „werkelijke land”, aldus de promovendus.

Gorcumse martelaren
De dissertatie geeft een aardig inzicht in de heiligverklaring van de Martelaren van Gorcum. De geestelijken, die in 1572 door de Geuzen wreed aan hun einde kwamen, werden in 1675 zalig verklaard. Hun heiligverklaring twee eeuwen later, in 1867, werd doorgezet door paus Pius IV, die deze martelaren als voorbeelden zag. Het gebeurde op voorstel van de franciscanen, waartoe elf van de achttien martelaren behoorden. Interessant is ook de motivering van de heiligverklaring. „Terwijl de geestelijken zalig verklaard werden vanwege het feit dat zij het geloof in de transsubstantiatie niet wilde opgeven, werd de heiligverklaring gemotiveerd door te verwijzen naar hun verdediging van het pausschap”. De Nederlandse rooms-katholieken wilden deze heiligverklaring tegenhouden omdat ze –terecht– vreesden voor oppositie en wrevel bij protestanten. De martelaren kregen ten slotte de status van nationaal-katholieke geloofshelden.

De Valk plaatst ook vraagtekens bij de traditionele weergave van het conflict tussen koning Willem I en de rooms-katholieken over de grondwet van 1814/1815, dat zou gaan over de strijd tussen godsdienstvrijheid en tolerantie. Het ging echter, zo tonen nu de archieven, om een poging van Belgische rooms-katholieken (vooral uit Gent) de Zuidelijke Nederlanden te destabiliseren om deze tot aansluiting bij Frankrijk te bewegen. De Romeinse curie vond ten slotte een bevredigende tussenoplossing.

Een ander interessant punt is dat Rome graag een eigen Katholieke Universiteit (KU) te Nijmegen wilde stichten, hetgeen in 1923 gebeurde. Voor de rooms-katholieken was dat niet nodig. Ook na de stichting wilde de Romeinse curie meer invloed dan de bisschoppen lief was. Interessante bijkomstigheid is dat vandaag het jubileum van de universiteit wordt gevierd. Tot op heden is de grote rol van de curie in de oprichting van de KU nauwelijks bekend geworden.

De waarde van het boek is niet alleen dat het de complexe relatie tussen Vaticaan, paus en curie en het Nederlandse rooms-katholicisme beschrijft, maar het biedt ook een belangwekkende bijdrage aan het historische debat over staats-en natievorming en verzuiling. Het geeft protestanten de gelegenheid zich te bezinnen op de kerk die een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse samenleving, vooral sinds de vorige eeuw, en die we blijvend kritisch dienen te volgen.

Mede n.a.v. “Roomser dan de paus? Studies over de betrekkingen tussen de Heilige Stoel en het Nederlands katholicisme, 1815-1940”, door dr. J. P. de Valk; uitg. Valkhof Pers, 1998; ISBN 90 5625 041 8; 408 blz.; ƒ 59,90.