Kerkelijk Leven

Prof. Jelsma neemt afscheid als hoogleraar in Kampen

Het voorleven van het christendom

Door J. M. D. de Heer
NIJEVEEN – Zijn loopbaan als kerkhistoricus sloot hij vanmiddag af met een college over Calvijn. Als prof. A. J. Jelsma zijn wetenschappelijk werk overziet, is het echter niet de reformator die hem het meeste boeit. Die eer komt John Woolman toe, een quaker uit de achttiende eeuw. „De quakers leefden het christendom voor en zochten Christus in andere religies”.

Jelsma's loopbaan als kerkhistoricus begon in 1960 met een scriptie over de Duitse wederdoper Melchior Hoffman. Deze liet zich na zijn veroordeling in 1533 vrijwillig gevangen nemen, om, zo dacht hij, te volmaken wat aan het lijden van Jezus Christus ontbrak. Melchior geloofde dat een halfjaar later Christus zou wederkomen. De dag brak echter aan en er gebeurde niets. Ontgoocheld verbleef Hoffman tot zijn dood in de gevangenis.

Geboeid beluisterde Auke Jelsma in de collegebanken van de Vrije Universiteit al het college van prof. dr. D. Nauta over Hoffman. „Eigenlijk was het een ontroerend verhaal. Hoffman verkocht alles voor zijn overtuiging, voor die ene parel”. Het onderwerp hield Jelsma zo bezig, dat hij er nadien een novelle over schreef. „Maar die heb ik verscheurd. Ik besefte dat ik niet bij machte was om echt in Hoffmans huid te kruipen. Daarvoor moet je een tijd grondig kennen”.

Stoffig studeren
Na de scriptie zette Jelsma zich aan een dissertatie. „Ik had echt lol in het onderzoek gekregen. Als ik bovendien een avond intensief in het kerkenwerk bezig was geweest, spookte dit nog een tijd door mijn hoofd. Met een paar uur domweg studeren was ik het kwijt”.

Prof. Nauta wees hem op Adriaan van Haamstede, bekend om zijn martelarenboek. In 1560 werd hij gecensureerd wegens sympathie met de dopersen. „Jij hebt iets met de dopersen”, motiveerde Nauta. De dissertatie was in 1970 gereed. In hetzelfde jaar werd dr. Jelsma van gereformeerd gemeentepredikant in Den Haag wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Theologische Hogeschool in Kampen. Acht jaar later volgde zijn benoeming tot hoogleraar.

„Prof. Nauta had denk ik gelijk met zijn opmerking over de dopersen. Toen ik predikant in Zaltbommel was, kwam de pinksterbeweging in ons land op. T. L. Osborn hield op het Malieveld in Den Haag zijn campagnes. Ook uit Zaltbommel ging er een bus heen. Als jong predikant was ik vangnet van desillusies. Een goedhartig echtpaar met doofstomme kindertjes was in Den Haag geweest. Als je echt gelooft, zal genezing vroeg of laat volgen, hoorden ze. Midden in de nacht stonden ze op, sloegen met de kolenkit tegen de muur en wachtten af of hun kinderen reageerden. Ik was heel erg kwaad op de mensen die zulke overspannen verwachtingen hadden gewekt”.

Een paar jaar terug ontdekte Jelsma dat doopsgezinden in Friesland in de tijd van de Afscheiding samen met ontevreden hervormden afgescheiden gemeenten stichtten. Ook zijn eigen voorgeslacht bleek van doperse afkomst te zijn. „Iets dopers zit blijkbaar in mijn genen en in die van mijn kerk”.

Balans
Na veertig jaar studie in de kerkgeschienis kan prof. Jelsma de balans opmaken. Als het eropaan komt, vindt hij de quaker John Woolman de belangrijkste figuur die hij ontmoette. „De quakers kenden geen dogmatische studies”, legt hij zijn voorkeur uit, „maar enkel dagboeken waarin ze de innerlijke ontwikkeling in hun leven beschreven. Woolmans dagboek is haast een vijfde evangelie. Hij laat erin zien hoe hij zich probeert te onttrekken aan de wanverhoudingen in zijn tijd, die de slavernij bevorderden”.

Wat Jelsma in de quakers aantrekt, is de wijze waarop zij het christendom voorleefden. „Ze brachten Christus niet, maar leefden Hem voor en zochten Hem in andere religies. Ze waren voortdurend alert op het goddelijke in anderen, zoals in de indianen. Elke religie probeert immers antwoord te geven op de elementaire levensvragen, het menselijk leven te ordenen, de samenleving humaan te maken en zich niet neer te leggen bij het verzinken in het drijfzand van het kwaad. Daarin zie ik Christus. In de hunkering bevrijd te worden van het kwaad zie ik een voortdurend proces van omvorming richting het Evangelie”.

Conflicten
In zijn loopbaan als kerkhistoricus kreeg prof. Jelsma een steeds grotere afkeer van conflicten en polemiek. „Breuken vermenigvuldigen zich. Na elke breuk wordt de afstand tot elkaar groter. Volgens mij stonden Arius en Athanasius, vóór hun twisten, heel dicht bij elkaar. Maar na de breuk zetten ze zich tegen elkaar af en werd het onmogelijk het waarheidselement in de ander te zien. Volgens mij hadden ze beiden gelijk”.

Concreet bekekent dit dat prof. Jelsma de breuk tussen Augustinus en Pelagius, tussen de remonstranten en contraremonstranten en ook de Vrijmaking van 1944 afkeurt. „Onrust in de kerk is goed. Je bent nu eenmaal verschillend van karakter. Maar na een conflict moet je zo snel mogelijk weer bij elkaar zien te komen. Het verbreken van de eenheid zorgt altijd voor een stuk verstening. Zo heb ik het althans ervaren”.

Volgens de gereformeerde hoogleraar trad die verstening ook op ten tijde van de Reformatie. „Calvijn blokkeerde zichzelf door het besluit te nemen nooit verder te denken dan de Bijbel hem toeliet. Dat zie ik als een verarming. Hij sloot zich, net als Augustinus, af voor de wetenschappelijke ontwikkeling van zijn dagen”.

Maar een visie gevoed door de Bijbel, Sola Scriptura, is toch juist verrijkend?

„De reformatoren geloofden zelf amper in het Sola Scriptura. Ze gebruikten allen de traditie en maakten daarin keuzes. Die keuzes hadden hun beperkingen. De Drie-eenheid komt volgens mij niet in de Bijbel voor en de klassieke opvatting over het Zoonschap van God komt niet overeen met de joodse visie op Jezus”.

De Kamper hoogleraar maakt zelf liever onderscheid tussen de boodschap van de Bijbel over „de baanbrekende omgang van God met mensen” en de „leerstellingen die wij aan de Bijbel ontlenen”. Een ultraorthodoxe en een ultravrijzinnige uitleg van de zondeval verschillen wel in theorie, maar niet in de boodschap, legt hij uit. „Beide zien als boodschap dat het kwaad dieper wortelt dan wij reiken kunnen”.

Waarbij de ultravrijzinnige de historische bodem onder de zondeval weghaalt en de moderne mens het als een verhaal uit oude tijden ziet, dat hij aan de kant kan schuiven om zijn eigen verhaal ervoor in de plaats te zetten.

„Ik hecht veel aan de uitspraak van Paulus die schrijft over „samen met alle heiligen”. Je hebt de rijkdom van de vorige eeuwen nodig, je hebt de wijsheid, gebedskracht, psalmen uit oude tijden nodig. Dat geeft geloofsvertrouwen dat God Zijn werk volbrengt”.