Kerkelijk Leven |
Dr. Florijn: Gotische letter heb je zo onder de knieMet beide benen in de cultuurDoor M.M.C. van der Wind-Baauw De Scherpenzeelse schrijver, lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, heeft al heel wat pennenvruchten over oude schrijvers op zijn naam staan. Wat beweegt hem? Wat overweegt hij voor de laatste punt op papier staat? Een kijkje in de keuken. Over bepaalde dingen zal hij niet zo snel schrijven. Koelman in zijn polemiek met Balthasar Bekker over toverij, is geen onderwerp voor hem. Evenmin het feit dat Simonides verblijd was over de moord op Johan de Witt. Daar zijn mensen niet zo gelukkig mee. Ik stel liever het goede voorop. Maar misschien schiet je dan als historicus tekort, peinst hij. Naar oude schrijvers kijkt de kerkhistoricus in ieder geval minder kritisch dan naar nieuwe. Ik gun hun het voordeel van de twijfel. Florijn, in het dagelijks leven leraar Nederlands, geschiedenis en godsdienst op de vbo- en de ivbo-afdeling van het Van Lodensteincollege in Hoevelaken, promoveerde in 1991 bij prof. dr. O. J. de Jong aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over de ledeboerianen. Daarnaast schreef hij over de Dordtse synode en het eigene van de Nadere Reformatie. Ook leverde hij biografieën in de serie Predikanten en oefenaars. In het Biografisch Lexicon publiceerde hij onder anderen over Borstius, Boone en Blaak. Ook de kleine kerkgeschiedenis heeft zijn belangstelling. Bij de studie voor zijn proefschrift kwam hij een onuitgegeven brief van Ledeboer over het algemeen welmenend aanbod van genade op het spoor. Daar doe je een bepaald deel van je achterban geen genoegen mee. Die brief heb ik toch verwerkt. Genoegen of niet. Dat dóé je. Gelukkig viel het mee. Ik heb er niet veel narigheid mee gehad. Regelmatig schrijft Florijn in het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Dan probeer ik de dingen zo eerlijk mogelijk voor te stellen. Maar je schrijft over keuzeonderwerpen, je behandelt zaken waarvan je denkt dat die de lezers zullen aanspreken. Stuit een onderwerp op grote problemen, dan vermijd je dat. Gotische letter Om dat te vinden, hoef je niet jong te zijn, is de ervaring van Florijn. Een kleine groep mensen is weliswaar idolaat, maar velen beschouwen de onbetaalbare oude perkamentjes als een stoffige erfenis. Ze zeggen: Die tijd is voorbij. En ze vragen net als de leerlingen: Wat moeten we met die ouwe luitjes? Dr. Florijn daarentegen heeft een grote liefde voor het theologisch voorgeslacht. Vanuit historische interesse. Belangstelling voor de persoon, wie het ook is. Maar meer nog boeit hem hun boodschap, hun theologie. De oudvaders hadden iets van waaruit ze spraken. De tijd verstrijkt. Mensen zijn niet blijvend. Maar de boodschap wel. Waar zij zich destijds op concentreerden, dat staat nu nog steeds centraal. Een man als Borstius was verbaal enorm onderlegd. Hij wist zulke mooie praktische beelden door zijn preken te vlechten. Het was een heel begaafde man. Van Lodenstein maakte moeilijke zinnen, maar formuleerde heel trefzeker. Van der Groe vindt de historicus ronduit grandioos. Treffend is zijn diepe bewogenheid met hoorders en lezers. Hij maakt geweldige, mooi geconstrueerde zinnen. Ieder theologisch begrip omschrijft hij. Net als Voetius en Brakel in zijn Redelijke Godsdienst trouwens. Tegenwoordig mis je dat vaak. Florijn betreurt het dat de jeugd bij het preeklezen uit deze oude schrijvers zo slecht oplet. Is dat toch vanwege het taalgebruik? vraagt hij zich hardop af. Selectief De oude schrijvers blijven aanspreken, aldus de docent. Bovendien vindt hij hen buitengewoon waardevol voor de handhaving van de orthodoxie. Ze vallen terug op de gereformeerde belijdenis. Dat ziet hij bijvoorbeeld in catechismusverklaringen als die van Van der Groe en Van der Kemp. En behalve dat, ze hielden volstrekt vast aan Gods Woord als geheel. Ze waren niet wereldvreemd, maar stonden met beide benen in de cultuur. Revius schreef een treurspel en tijdgedichten. Degenen die zogenaamd navolgers zijn, hebben dat minder. Om niet te zeggen niet. De oude schrijvers hadden een binding met de cultuur. Niet dat ze die klakkeloos accepteerden, ze legden Gods Woord ernaast. Op alle terreinen van kerk en maatschappij. Die kritische verbondenheid met de cultuur kan voor ons van betekenis zijn. Denk aan maatschappelijke protesten tegen zondagsarbeid. Heden ten dage vindt dr. Florijn bij de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) en bij de Oud Gereformeerde Gemeenten het meeste van de oude schrijvers terug. Als het over de opbouw van de preken gaat, dan vindt hij dat in de Hervormde Kerk de opbouw toch anders is dan bij de oude schrijvers. Ook tussen de eerstgenoemde kerkverbanden en de oudvaders signaleert hij grote verschillen. Maar andere. Dat zie je bijvoorbeeld aan het grote exegetische apparaat waarover de oudvaders beschikten. Ze kenden Grieks, Latijn en Hebreeuws. En als je bekijkt hoe ze de geschriften van bijvoorbeeld Flavius Josephus door hun preken weefden. In exegetisch opzicht waren ze veel verder gevorderd. Dat is daar nu verdwenen. Uit het hoofd leren van de preek, zoals Wilhelmus à Brakel deed, of het vooraf uitschrijven van een leerrede, was destijds heel gewoon. Nu zegt men van een predikant die dat doet dat hij onafhankelijk van de Heilige Geest wil zijn. Stichting |
Dit is het derde deel van een serie over mensen die iets met oude schrijvers hebben.
Volgende week woensdag: prof. dr. C. Graafland
Vorige aflevering: |