Kerkelijk Leven

De Gereformeerde Kerken volgens prof. Ridderbos

Hoogleraar te midden
van vernieuwing

Door J. M. D. de Heer
Hij zette zich in voor vernieuwing van de Gereformeerde Kerken. In het “Gereformeerd Weekblad” volgde prof. Herman Ridderbos de kerkelijke ontwikkelingen op de voet met ruim tweeduizend opiniërende artikelen. De kerk glipte hem echter door de vingers toen de veranderingen in een stroomversnelling kwamen. Het tij was niet meer te keren. De vernieuwingsdrang van de jongere generatie had het vernieuwingsdenken van de invloedrijke hoogleraar in hoog tempo ingehaald.

Met deze zinnen kan een boeiende studie die onlangs op de markt kwam, worden samengevat. Ds. E. Overeem, gereformeerd predikant uit Haren, speurde alle jaargangen (1945-1982) van het Gereformeerd Weekblad na om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in zijn kerken. Hij keek vooral naar de veelgelezen rubriek “Van week tot week” van prof. Herman Ridderbos. De nu geëmeriteerde hoogleraar Nieuwe Testament in Kampen zette met dit wekelijkse commentaar een stempel op het “opinieblad voor het kader” in de Gereformeerde Kerken. Kortom, prof. dr. H. N. Ridderbos mag een van de gereformeerde leidslieden na oorlogstijd heten.

Het boek is af. Eén cruciale vraag heeft ds. Overeem bewust onbeantwoord gelaten: Wat had er moeten gebeuren zodat de Gereformeerde Kerken niet zo radicaal waren veranderd? Hoe had prof. Ridderbos moeten ingrijpen? Hij deed zijn uiterste best, concludeert de predikant uit Haren, om de Gereformeerde Kerken in een tijd van stroomversnelling te leiden. Maar tot zijn spijt moest hij constateren dat de generatie na hem vernieuwing op een radicalere wijze invulde dan hij zelf voor ogen had. „Wat ontbreekt is zoveel gemeenschappelijke overtuiging... dat anderen daaraan in de tegenwoordige verwarring van de geesten een duidelijke koers of richting kunnen ontlenen”, schreef Ridderbos in het laatste nummer van 'zijn' blad, dat op 25 juni 1982 verscheen. De remedie: „Het schijnt mij een onontkoombare eis... terug te keren tot de onopgeefbare uitgangspunten, waarbij de kerk alleen kan leven of overleven”.

Geen biografie
Het idee voor de studie over 'oom Herman' kwam uit de koker van diens neef dr. J. Ridderbos, collega van ds. Overeen in de gereformeerde kerk van Haren. Uit een oriënterend gesprek met de nu 89-jarige Ridderbos bleek dat deze van een biografie niets wilde weten. Voor een studie over zijn plaats binnen de Gereformeerde Kerken liep hij ook niet bepaald warm, maar dat leek hem na verloop van tijd toch wel boeiend. De hoogleraar uit Kampen werkte door middel van gesprekken en het meelezen van de drukproeven actief mee aan het eindresultaat.

Voor Overeem was het napluizen van de oude Gereformeerde Weekbladen in het begin „een stuk hobbyisme. Gaandeweg het onderzoek ging ik het belang ervan meer inzien. Je legt een stuk van het verleden bloot dat moeilijk toegankelijk is. Geen kerk is meer veranderd dan de Gereformeerde Kerken, hoor je vaak zeggen. En dat is waar. De laatste vijftig jaar zijn onze kerken compleet binnenstebuiten gekeerd. Maar hoe leidslieden daarop reageerden, weten we eigenlijk nauwelijks”.

Het boek van ds. Overeem is niet de eerste studie over de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken. Dr. G. Dekker met zijn “De stille revolutie” en dr. J. Plomp met “Een kerk in beweging” gingen hem voor. Zelf ziet de auteur zijn boek als een aanvulling op deze werken. „Zij tekenen de grote lijnen, mijn studie laat zien hoe een van de leidslieden van week tot week de ontwikkelingen in zijn kerken volgde en van commentaar voorzag”.

Vrijmaking
Het eerste nummer van het Gereformeerd Weekblad verscheen kort na de Tweede Wereldoorlog. Het puin van de Vrijmaking uit 1944 leverde bij velen, ook bij Ridderbos, een dubbele reactie op: een verdediging tegen de aanvallen uit het vrijgemaake kamp en, als diepere conclusie, het uitdragen van een nieuwe, opener visie.

De gereformeerde wereld was kapotgegaan aan haar beslotenheid, legt ds. Overeem uit – we hadden in de tijd voor de oorlog eigenlijk alles in huis: predikantsopleidingen in Kampen en Amsterdam, onze mensen –denk maar aan Colijn– zaten overal in, kortom, de emancipatie was geslaagd. De hoogleraar die de kerk wilde vernieuwen, prof. K. Schilder, was tegelijkertijd zo radicaal gereformeerd, zijn polemiek tegen Kuypers verbondsopvatting en zijn leerstuk van de algemene genade was zo uitgesproken, dat bewakers van het kuyperiaanse erfgoed er dwars tegenin gingen. Het resultaat is bekend. Schilder werd geschorst.

Na de oorlog stond Herman Ridderbos als hoogleraar in Kampen en als 'kerkjournalist van het Gereformeerd Weekblad' midden in de naweeën van de Vrijmaking, terwijl hij bij de synodebesluiten die aan de scheuring voorafgingen slechts zijdelings was betrokken. Prof. G. C. Berkouwer (1903-1996), zijn collega in Amsterdam en eveneens vaste medewerker van het blad, schreef daarentegen bijna geen woord meer over de Vrijmaking, terwijl hij in 1943 als synodepreses nauw bij de kerkelijke besluiten was betrokken.

Achterhoedegevechten noemde Ridderbos achteraf de pennenstrijd met de vrijgemaakten. Polemiek is vruchteloos wanneer de scheiding al is gevallen, voegt ds. Overeem toe. De schorsingsbesluiten uit oorlogstijd vindt de predikant uit Haren niet te verdedigen. Als synodepreses werkte hij actief mee aan de besluiten van de synode van Almere (1988), waarin de Gereformeerde Kerken verklaarden dat ze in 1944 van tuchtoefening hadden moeten afzien. Herman Ridderbos is het nog altijd niet met deze opvatting eens, geeft ds. Overeem toe. In zijn studie komt hij eerlijk voor dit verschil van inzicht uit.

Schriftvisie
In zijn rubriek “Van week tot week” maakte Herman Ridderbos behoedzaam, maar met overtuiging, openingen in het hechte gereformeerde bolwerk. Zo stond hij positief tegenover oecumenische contacten en stimuleerde hij nieuwe inzichten in het schriftonderzoek. Aan de organische inspiratieleer van Bavinck hield hij vast, maar hij citeerde in 1954 eveneens uit diens dogmatiek: „Enerzijds blijft het getuigenis der Schrift over zichzelf onverzwakt staan, en anderzijds brengt het Schriftonderzoek van de laatste tijd verschijnselen en feiten aan het licht, welke met dat zelfgetuigenis moeilijk zijn overeen te brengen”.

„Ridderbos bracht ons tot de grens van de schriftkritiek, maar ging er net niet overheen”, merkte een van zijn studenten later op. Ds. Overeem beaamt dit. „Als student werden we bijna platgegooid met theologen die de historische kritiek aanvaardden, zoals bijvoorbeeld Bultmann. „Dat moeten de heren leren”, luidde het commentaar van Ridderbos”. Tegelijkertijd, vervolgt ds. Overeem, schrok hij terug voor de resultaten van het moderne schriftonderzoek.

Herman Ridderbos was bijvoorbeeld kritisch over “De betrouwbaarheid van de Evangeliën” van drs. T. J. Baarda. „Zonder de principiële historische betrouwbaarheid van de evangeliën is het, naar mijn overtuiging, bij alle overblijvende spiritualiteit met het christelijk geloof gedaan”, schreef hij in het Gereformeerd Weekblad. Ook over het rapport “God met ons” was de hoogleraar niet enthousiast. Naar zijn oordeel koppelden de opstellers het gezag van de Bijbel te veel aan het persoonlijk ervan overtuigd zijn en te weinig aan de betrouwbaarheid van Gods openbaring.

„Deze positie, zowel vernieuwend als terughoudend, maakte Ridderbos kwetsbaar, zo blijkt uit de geschiedenis. Ter rechterzijde hoorde hij roepen: Schriftkritiek, schriftkritiek. Er kwam zelfs een vraagteken bij zijn eigen schriftopvatting te staan. Dat deed hem verdriet”, weet ds. Overeem. Ter linkerzijde werd de hoogleraar ingehaald door de jonge generatie, die de resultaten van de historisch-kritische methode overnam.

Zorgen voor leven
De voorzichtige houding van Ridderbos verklaart ds. Overeem vanuit diens grote betrokkenheid op het kerkelijk leven. De predikant uit Haren citeert een zin die hij typerend voor Ridderbos noemt: „Praten over vernieuwing, alles goed en wel, maar wie zorgt er intussen voor het leven?” Vrijheid van exegese vond hij prima, maar, voegde hij toe, denken we er ook nog aan dat we gezamenlijk het lichaam van Christus horen te dienen?

Het moet de zorg van de kerk zijn, zegt ds. Overeem, dat de theologische wetenschap betrokken blijft op het gemeenteleven. „Van de hoogleraren in Kampen en Amsterdam zijn er steeds minder die eerst predikant waren. Je mag wel een heel zware vakgroep praktische theologie hebben om het zicht op het gewone gemeentelid niet te verliezen. Ik betwijfel echter of dat het geval is”.

Ds. Overeem vraagt zich in dit verband ook af of de synode zich op de juiste wijze heeft uitgesproken over het boek van prof. C. J. den Heyer over verzoening. „De kritiek luidt nu dat de hoogleraar exegese en dogmatiek onzorgvuldig op elkaar heeft betrokken. Als synode begeef je je met zo'n uitspraak op glad ijs. De exegeet, de ontdekkingsreiziger, zal het immers altijd winnen van de dogmaticus, die de traditionele visie verwoordt. Ik denk dat de synode beter had kunnen vragen: Is je exegese wel goed? en vervolgens: Wil je voortaan niet op een achternamiddag zulke vergaande uitspraken doen over dogma's die voor veel gemeenteleden dierbaar zijn? „Mag het lichaam van Christus ook iets zeg- gen?” zou Ridderbos reageren. Zelf reageerde hij in het Gereformeerd Weekblad op H. Wiersinga's proefschrift waarin hij de klassieke verzoeningsleer bestreed. „Als de gemeente zich deze bestrijding moet laten welgevallen omdat in de vrije theologische discussie alle vragen nog niet zijn beantwoord, nu, dan is er naar mijn oordeel in de kerk iets fundamenteel mis””.

Stroomversnelling
In de jaren zestig en zeventig kwamen de veranderingen in de Gereformeerden Kerken in een stroomversnelling. Het vervulde Ridderbos met zorg. De behoedzame wijze waarop hij vernieuwingen gestalte wilde geven, ging de jongere generatie niet snel en niet ver genoeg. „Alle ramen hebben opengestaan, het stof is weggewaaid”, vat ds. Overeem samen. Toch is hij niet somber over de toekomst. „We leven nu midden in het postmodernisme, waarin we onszelf de vraag stellen: Wie zijn we eigenlijk? Wat is onze visie? Ik denk dat we hard moeten gaan werken om onze identiteit duidelijk te maken. Dat zie ik als een stuk achterstallig huiswerk, dat we het best kunnen maken door te gaan preken. Dat is reformatorisch: Verkondig het Evangelie”.

De vormgeving van deze verkondiging sluit wat ds. Overeem betreft aan bij de moderne tijd. „Onze tijd is bijvoorbeeld zeer anti-autoritair; met een “Zo zegt de Heere” kun je niet meer beginnen”.

Daar vroegen Jeremia's tijdgenoten ook niet om. Toch gaf God hem de opdracht om het “Zo zegt de Heere” te laten klinken, dwars tegen zijn tijd in.

„Ik heet geen Jeremia. Hij was een eenling, wij staan als kerk midden in de maatschappij. Als je daarin roept: Zo zegt de Heere, plaats je jezelf buiten de werkelijkheid, denk ik. Dat kan alleen maar in een zuil en niet in een open kerk als de Gereformeerde Kerken zijn”.

Boot gemist
Als ds. Overeem terugblikt op de snelle veranderingen in zijn kerken, is hij soms wat „wrevelig over de trage wijze waarop de synodes inspeelden op de vernieuwingen. De beleidsmakers misten daardoor de boot”. Toch is hij voorzichtig in zijn oordeel. „Met de maat waarmee je meet, zul je gemeten worden. Het is oerlink om achteraf te zeggen: Zo moet je op veranderingen reageren. Over twintig jaar verschijnt er misschien een boek over de Gereformeerde Kerken in de jaren zeventig en tachtig waarin mijn naam in een voetnoot komt te staan (ds. Overeem was synodepreses van 1987-1991, red.). Dat maakte me dubbel voorzichtig in het opmaken van een balans over de periode na de Tweede Wereldoorlog”.

Mede n.a.v. “Prof. Herman Ridderbos en het Gereformeerd Weekblad (1945-1982)”; uitg. Kok, Kampen; ISBN 90 242 9357 x; 265 blz.; ƒ 37,50.


Ds. E. Overeem