Meditatie

Huisgodsdienst

„En aan Appia, de geliefde, en aan Archippus, onze medestrijder, en aan de Gemeente die te uwen huize is”.
Filémon : 2

Uit deze tekst leren we hoe ons huisgezin behoort te zijn: een kleine gemeente, zoals in het huisgezin van Filémon. In een christelijk gezin behoren vaders en moeders hun gezin voor te gaan in een goed voorbeeld en te onderwijzen in de vreze Gods. Cornelius de hoofdman, hoewel hij een militair persoon was, nochtans wordt hij geprezen, dat hij niet alleen zelf godzalig en godvruchtig was, maar ook zijn gehele huisgezin. Zie ook Timótheüs, zijn moeder en zijn grootmoeder hebben hem opgevoed in de vreze des Heeren.

Maar och, hoe is het nú. Wanneer wij de huizen van sommigen zouden bezoeken, wat zouden we daar vinden? Ik ben bang dat we daar de kinderen zouden vinden als ongesnoeide bomen, zonder ontzag, zonder onderwijs. Wij zouden daar ouders vinden die geen voorgangers zijn in godzaligheid, maar in slapheid en lauwheid. Ja er zijn er velen die zich nergens anders op spitsen dan op geld en rijkdommen. Het is waar, u moet voor uw kinderen zorgen, doch zo u niet anders doet, doet u niet meer dan een heiden, ja, u doet als de onvernuftige beesten.

Een christelijke ouder heeft wat meer te doen. Die moet in hoofdzaak acht geven op de zielen van zijn kinderen, dat die in de ware kennis en vreze Gods worden onderwezen, tot een eeuwig en zalig leven dat na dit kortstondige en vergankelijke leven volgen zal. Neem een voorbeeld aan die druk bezette koning David. Hij zegt in Psalm 34: „Komt gij kinderen, hoort naar mij, ik zal u des Heeren vreze leren.”

Joh. Crusius, predikant te Haarlem
(De bekeerde Onésimus, 1649)