Kerk en Godsdienst11 oktober 2001

Dr. Graafland: „Gereformeerd theoloog wil ik zijn en blijven”

Een leesoefening in de Schrift

Door K. van der Zwaag
Bijbels en dus gereformeerd. Maar niet omgekeerd: gereformeerd en daarom bijbels. Bij dat laatste heeft prof. dr. C. Graafland zijn vragen. In de gereformeerde traditie ziet hij veel obstakels liggen die geruimd moeten worden om bij de Schrift zelf uit te kunnen komen. „Maar het gereformeerde geloofsléven met zijn bijbelse kern is mij lief.”

Het was niet de bedoeling van dr. Graafland om weer een nieuw boek te schrijven. Zijn opmerking, bijna twee jaar geleden, dat de belijdenis een blokkade voor de Schrift kan zijn, bracht echter veel teweeg. Dat dwong hem als het ware om opnieuw de publiciteit te zoeken. ”Bijbels en daarom gereformeerd” werd een persoonlijk geschreven relaas. „Ik wilde een en ander voor mezelf op een rijtje zetten.”

Inmiddels verhuisd naar een nieuw appartement in Gouda, met een prachtig uitzicht op een bospartij en een boerensloot, doet hij uit de doeken waarom hij het toch niet kon laten om weer een boek te schrijven. „Ik vond de hele discussie van twee jaar geleden rond het thema van de belijdenis en de reacties in de pers en op conferenties nogal in scène gezet. Het onbevredigende was dat het mij niet in eerste en ook niet in tweede instantie om de belijdenis ging, maar om de gereformeerde handboeken uit de zeventiende en achttiende eeuw, de systematische weergave van de gereformeerde orthodoxie. Daar gaat het om een theologische ontwikkeling met een sterk scholastische invloed, die in die tijd 'to the point' was, maar die niet meer relevant is voor deze tijd en op afstand staat van de Bijbel.”

De kritiek op déze geschriften is wat anders dan die op de belijdenissen als kerkelijke en geloofsdocumenten, die volgens dr. Graafland „onopgeefbaar” zijn. „Men heeft het tijdens de discussie steeds doen voorkomen dat ik de belijdenis naar beneden wilde halen. Dat is nooit het geval geweest. Ik wil gereformeerd theoloog zijn en blijven. Mijn nieuwe boek wil echter vooral een persoonlijke leesoefening in de Schrift zijn. Die Schrift is voor mij de laatste jaren steeds rijker van inhoud geworden.”

Puinruimen
In ”Bijbels en daarom gereformeerd” wil dr. Graafland, emeritus hoogleraar in Utrecht, verdergaan met zijn ideaal: het vernieuwen van de gereformeerde theologie door haar bijbels te herijken. Op de uitdaging van ”De vitaliteit van de gereformeerde orthodoxie” –een RRQR-congres van twee jaar geleden– is volgens hem niet een adequaat antwoord gegeven. Het bleef allemaal zoals het was. Graafland doet nu een hernieuwde poging in een persoonlijk relaas, zonder wetenschappelijke pretenties en voetnoten.

De gereformeerde orthodoxie in haar scholastieke vorm is gesloten en kent geen ontwikkeling, zo concludeert hij. Toch heeft zij de eeuwen door, tot op de dag van vandaag, haar invloed laten gelden. „Zij ontving voor velen een bijna goddelijk gezag van onfeilbaarheid. Het gevolg daarvan is dat prediking en geloof die in deze traditie willen staan, eenzelfde gesloten karakter dragen. Alles ligt vast. Het geloofsléven is horig gemaakt aan het geloofssystéém.”

Aan de andere kant stelt dr. Graafland dat hij wil vasthouden aan het gezag van de belijdenisgeschriften en spreekt hij van de „grote geloofskracht” en „diepte van vroomheid” van deze geschriften. Ze zijn volgens hem „onopgeefbaar” wat de authenticiteit betreft, maar gedateerd wat de theologische vormgeving betreft.

In zijn boek vallen kritische woorden over de tweenaturenleer van Chalcedon, het zijns inziens abstracte godsbegrip van de gereformeerde orthodoxie uit de zeventiende en achttiende eeuw en voert hij een pleidooi voor gebruikmaking van het onderzoek van de moderne bijbelwetenschappen. Uitgebreid schrijft hij over het mens-zijn van Jezus, een volgens hem onderbelicht aspect in de gereformeerde traditie. Hij spreekt daarbij open over de puberteit van Jezus en de plaats van de seksualiteit. Dr. Graafland vermoedt dat een en ander zeker kritiek zal uitlokken.

U noemt de voortdurende aandacht voor uw visie op de belijdenis overtrokken. Het zou u niet primair om de belijdenis gaan. Toch zegt u ook nu weer dat de belijdenisgeschriften gedateerd en dus ook verouderd zijn.
„Verouderd wat betreft de theologische structuur, maar niet wat de inhoud betreft. De belijdenissen vormen de legitieme identiteit van de reformatorische kerken en zijn in die zin gezaghebbend en koersbepalend. Ook in mijn nieuwe boek blijf ik positief staan tegenover de belijdenis als zodanig. Maar dat anderen de belijdenis zien als een exclusieve en normatieve toegang tot de Schrift, dat maak ik niet mee. Het is nooit zo geweest dat ik via de belijdenisgeschriften de Heilige Schrift ging ontdekken. Het was veelmeer andersom: bezig zijnde met de Schrift ging ik vervolgens zien hoe de Schrift in de belijdenis vertolkt is. En daar had ik soms mijn vragen bij.”

Dr. Graafland keert zich vooral tegen de gedachte dat de belijdenisgeschriften de ingang zouden moeten vormen tot de Schrift. „Ik ging me steeds meer storen aan de uitdrukking „Schrift én belijdenis.” Het leek erop dat het nog erger was om aan de belijdenis te komen dan aan de Schrift. De belijdenis staat ónder de Schrift, zoals trouwens de gereformeerde traditie altijd geleerd heeft. Maar de praktijk laat zien dat dit niet het geval is geweest. Ik vraag me af welke gelovige zich nu werkelijk in zijn geloof gesterkt zou weten door Zondag 3 tot 5 en de uiteenzetting over de tweenaturenleer. Ik kan me dat wel voorstellen van Zondag 1, over de enige troost. Daar ben ik persoonlijk door gezegend.”

Godsleer
Graafland wil in zijn nieuwe boek tot een hernieuwde bezinning komen op de leer van de Heilige Schrift, de godsleer en de christologie. Hij gaat op deze punten, zo erkent hij, verder dan in vorige publicaties. Wat de leer van de Schrift betreft, wenst hij primair aan te sluiten bij wat de belijdenis zegt over de autoriteit van Gods Woord. „Voor mij is de Bijbel Gods Woord, dat onder de leiding van de Heilige Geest tot stand is gebracht. De Bijbel is echte openbaring van God, maar –en dat is het tweede dat ik wil benadrukken– zij is door ménsen geschreven. Dat hoeven we niet te verdonkeremanen. Het is de wil van God dat het in deze vorm tot ons komt.

Het is steeds sterker bij mij gaan leven dat het Woord vléés is geworden, dat wil zeggen: gewórden, niet slechts het vlees heeft aangenomen. Op de openbaring toegespitst, wil dit zeggen dat God in de geschiedenis is ingekomen. Hij gaat er in op, maar niet in onder. Ik ga er helemaal van uit dat de Schrift onfeilbaar is en onderschrijf alle benamingen die in de belijdenis daarvoor gebruikt worden. Maar de Schrift is ook historisch bepaald, en dat geeft ruimte voor het historisch onderzoek. Ik besef dat ik daarbij op het scherp van de snede balanceer, maar dat moet ook. Je moet echter wel onderscheiden tussen zuiver historisch onderzoek en een kritische houding tegenover de openbaring. Van dat laatste distantieer ik mij nadrukkelijk. In de bijbelverhalen zit een goddelijke dimensie die nooit historisch-wetenschappelijk is te verifiëren. Als je Leviticus leest, valt het op hoe vaak gezegd werd: „En God sprak tot Mozes.” In de Bijbel is het spreken van God aan de orde. Daarin zit een grens voor het historisch onderzoek die voor mij wezenlijk is.”

U zegt dat we er altijd zonder meer van uit zijn gegaan dat wat de Bijbel ons vertelt, ook berust op historische feiten. Het nieuwe bijbelonderzoek reikt ons volgens u echter veel aan dat ons dwingt om te erkennen dat het moeilijk is vol te houden de historiciteit van de Bijbel volledig te aanvaarden. Passeert u daarmee niet een belangrijke grens?
„Je kunt dit het beste illustreren aan de hand van de zondeval. Hoe het werkelijk historisch gebeurd is, zal geen sterveling kunnen achterhalen. Voor mij is wezenlijk dat de zonde in de goede schepping is gekomen. Ik houd me daarin aan de letter zoals dat beschreven is. Ik ga niet zo ver als dr. H. de Leede, die wel zegt dat de zonde erbij gekomen is, maar die ook kritisch staat tegenover de historiciteit van de zondeval. Prof. dr. A. van de Beek gaat zelfs nog verder. Hij zegt dat de zonde al ín God was, zoals ook Berkhof dat leert. Het gaat mij erom dat we de schriftkritische bijbelwetenschap niet op voorhand moeten verwerpen, maar op een kritische manier gebruiken.”

Is met een dergelijke gebruikmaking van historisch-kritisch bijbelonderzoek binnen de Gereformeerde Kerken in de jaren zestig ook niet de neergang begonnen?
„Dat is waar. Maar daarmee is de zaak niet af. Jongeren lezen van ontdekkingen en nieuwe inzichten, en het gaat zich op de duur wreken wanneer hieraan geen aandacht wordt geschonken. Wat er in de Gereformeerde Kerken gebeurde, is geen automatisme, waarvoor je bij voorbaat bang moet zijn. Er is maar één verweer: je zelf persoonlijk door het Woord van God gevangen weten en het getuigenis in het hart van de Heilige Geest gevoelen dat deze geschriften van God zijn. Het verschijnsel in de Gereformeerde Kerken is gepaard gegaan met geesteloosheid in het denken en verzwakking van de dimensie van het geloof.”

Levende relatie
Dr. Graafland voert een pleidooi voor een levende, persoonlijke relatie met de Schrift. Hij komt daarbij tot een ander godsbegrip dan in de gereformeerde traditie opgeld doet. „Het traditioneel gereformeerde godsbegrip ziet God op een scholastische en platonische wijze als een Wezen, onbegrijpelijk en veraf, almachtig en erg algemeen. Ik kan dat wel begrijpen. De gereformeerden uit die tijd wilden God zo algemeen mogelijk laten zijn, om ingang te kunnen vinden bij het algemene wijsgerige denken. De algemene godsleer stond bij de gereformeerden voorop, pas later sprak men over de Drie-eenheid en over Christus.

Guido de Brès wilde in zijn belijdenis laten zien dat het calvinisme geen ketterij was, maar in de traditie van de kerk der eeuwen stond. Hij sloot daarom ook aan bij het eigentijdse godsbegrip. In dat kader wilde hij de Schrift naspreken. Het stuk natuurlijke theologie dat je in dit alles tegenkomt, is echter niet meer de lijn van deze tijd en vooral niet van de Schrift. Als ik de Bijbel lees, tref ik daarin een sprekende God aan, Die met de mens op weg gaat. God is niet een platonisch Superwezen, maar een Persoon. Denk aan: „Ik ben de Heere Uw God” (Ex. 20).”

In de jaren zestig is ook kritiek geleverd op de voorstelling van de 'God van boven', een bovennatuurlijk Wezen. Er werd een pleidooi gevoerd om God te zien als een Persoon Die in de geschiedenis ingaat. U lijkt eenzelfde weg in te slaan.
„Met deze opvatting verschil ik inderdaad niet zoveel. De ontwikkelingen zijn wel verdergegaan. Maar wat het belangrijkste in dit alles is: Wat zegt de Bijbel? En dan ontmoet ik daarin de „Ik ben Die ik Ben”, niet een Zijnde. Volgens het Hebreeuwse taaleigen betekenen deze woorden: Ik ben er altijd bij. Dat er gelovig kan worden omgegaan met God als Opperwezen sluit ik echter niet uit. Ik weet uit mijn kinderjaren hoe mijn oom, die uit de kring van de ledeboerianen afkomstig was, tot God bad als een vlekkeloos heilig Wezen en „dat het toch niet kwaad zij in Uw heilige ogen dat we ons onderwinden om tot U te naderen.” Zo beleefde hij het en zo was ook zijn taal. Je hoort tegenwoordig jongeren gemakkelijk spreken over Vader of Vader van onze Heere Jezus Christus. Dat moet ook niet te vanzelfsprekend worden. Maar Hij is wel de Vader van al Zijn kinderen.”

Mens-zijn
Graafland stelt in zijn boek ook dat het mens-zijn van de Zoon van God te weinig tot zijn recht is gekomen in de gereformeerde orthodoxie. Het docetisme (ontkenning van de menselijkheid van God) waart volgens hem nog steeds onder orthodoxe gereformeerden rond. „Dat heeft te maken met de platoonse invloed. Ik ben van de menselijkheid van God in Jezus steeds meer onder de indruk. In de geschiedenis van Lazarus zie je Jezus wenen, de kortste en misschien wel de meest inhoudsvolle passage van de Bijbel. In onze traditie hebben we altijd wel gezegd dat Jezus ook waarachtig mens was. We mogen de twee naturen niet vermengen en niet scheiden, zoals Chalcedon zegt, maar in feite is dit in de praktijk wel gebeurd. Ik begrijp ook wel de reacties in de kerkgeschiedenis. De godheid van Christus werd vaak bestreden en daarom is de menselijkheid op een lager plan gekomen.”

In uw boek zegt u dat ook Jezus in zijn puberteit seksuele gevoelens heeft gehad. Is dat niet al te gewaagd?
„Jezus nam toe in grootte, zo lezen we. Dat betekent ook in lichamelijke volwassenheid. Dat sluit óók seksuele rijping in. Daarop wil ik geen uitzondering maken. Gelukkig hoeft dat ook niet, want ook daarin is Hij verzocht geweest en kan Hij tot troost zijn in aanvechtingen van jongeren. Maar Hij is in dit alles verzocht geweest zonder daarin te zondigen. Daarin was Hij juist onze Heiland. Hij bleef staande. Wanneer we de seksualiteit uitsluiten, wordt Jezus een ander wezen, maar niet een echt volwassen mens. Kohlbrugge zegt dat we Christus nooit diep genoeg in het vlees kunnen trekken. Hij interpreteert dat misschien iets anders dan ik. Ik zou dat vlees-zijn van Jezus ook op andere aspecten van het lichamelijk-zijn willen toepassen.”

U zegt deze sterke nadruk op het mens-zijn van God van belang te vinden voor de prediking. Waarom?
„Wanneer we zien dat Christus God én mens is, volstrekt mens, krijgen we toegang tot het eigenlijke gebeuren van de tekst. Ik zie een parallel tussen de vleeswording en de schriftwording van het Woord van God. Het is de bedoeling –met eerbied gezegd– dat je in de huid van Jezus kruipt en het gebeuren van Jezus meemaakt. Het Woord is vlees geworden, dat wil zeggen: God is mens geworden, tot aan de rand van de zonde, Hij was mens in zijn menselijkheid, inclusief de triestheid en gebrokenheid van het bestaan. Hij leefde midden in de wereld die vol zonde is, maar was zelf zonder zonde. Ons geloof wordt door deze nabijheid versterkt, als we werkelijk zien dat Hij onzer één is geworden.”

In uw publicaties lijkt u steeds weer grenzen te passeren. Stelt u zich nooit de vraag: Waar kom ik uit?
„Ir. Van der Graaf heeft de laatste keer gezegd: Graafland is weer een hoek omgegaan. Volgens hem de op één na laatste hoek. Maar wie echt wil weten hoe ik denk, moet mij horen preken. Mijn preken zijn de meest authentieke documenten van mijn denken. Toen ik eens in een traditionele gemeente preekte, keek de kerkenraad eerst sip. Zij hadden natuurlijk ook ”de Waarheidsvriend” gelezen. Maar toen ik gepreekt had, was er vreugde en herkenning vanuit het Woord. Daar ben ik dankbaar voor. Als er sprake is van een verschuiving, dan is dat een verschuiving naar de Schrift. Dat ik de oude paden zou verlaten hebben, is ook niet waar, want de weg van de Bijbel is het oudste en uiteindelijk het enige pad.”

Ik heb veel in de branding van de kritiek gestaan, zegt dr. Graafland. „Dat heb ik doorgaans als zinvol ervaren. Een van de moeilijkste dingen voor mij is echter dat men mij beschuldigt van dingen die niet waar zijn. Die bezeren mij. Dat gebeurt door predikanten die mij kritiseren om redenen die niet ter zake doen, omdat ze zich willen profileren naar hun achterban. Maar dat klinkt onvriendelijker dan ik het bedoel. Wat ik vooral signaleer, is dat er steeds meer predikanten zijn die nog wel volgens het vertrouwde boekje preken, maar innerlijk steeds onrustiger worden en steeds meer geïnteresseerd raken in wat de Schrift werkelijk zegt. Dan kunnen ze de gemeente ook werkelijk met de Schrift verrassen. Ze mogen mijn boek wegwerpen, als ze maar de Schrift overhouden. Maar dan niet de Schrift onder de stolp.”

Mede n.a.v. ”Bijbels en daarom gereformeerd”, door dr. C. Graafland; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2001; ISBN 90239 09 682; 180 blz.; ƒ 35,04.