Kerk en Godsdienst | 14 juni 2001 |
Ds. P. F. Bouter promoveert op de psalmuitleg van AthanasiusDe psalmen tussen Israël en de kerkDoor J. M. D. de Heer Ds. Bouter promoveerde vanmiddag aan de Universiteit Utrecht op het onderzoek Athanasius van Alexandrië en zijn uitleg van de Psalmen (Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer). Het was zijn vrouw die de aanzet gaf tot de studie. Ik voel me in hart en nieren gemeentepredikant en ben met mijn kandidaatsexamen de pastorie ingegaan. Mijn vrouw raadde aan het doctoraal alsnog te gaan doen. Korte tijd voor het afronden van de doctoraalstudie stuitte ds. Bouter op een vrij onbekend exegetisch werk van Athanasius (ca. 295-373), bisschop in de Egyptische havenstad Alexandrië. Het was diens commentaar op het boek der Psalmen. Wie nu denkt dat het proefschrift uitsluitend interessant is voor vrienden van de Vroege Kerk, heeft het mis. De actualiteit van de kerkvaders blijkt door de hele studie heen. Relatie De bisschop van Alexandrië wees de wetenschappelijke instrumenten om de Bijbel te bestuderen niet af, zegt dr. Bouter. Maar zijn grondovertuiging bleef dat de Bijbel in de eerste plaats een heilige omgang vraagt, in de overtuiging dat God er Zich in openbaart. Wie exegese ziet als louter een gebeuren tussen het menselijk verstand en de bijbeltekst, heeft volgens Athanasius nog een verkeerde gezindheid jegens God en Zijn openbaring. Daardoor zal zo iemand tot de wezenlijke inhoud van de tekst niet doordringen. Zo gezien kun je de Schrift in feite niet neutraal bestuderen in de moderne academische wereld, vertaalt de Puttense predikant de overtuiging van Athanasius naar het heden. Een mens zonder geheiligd gemoed kan immers geen recht doen aan God in Zijn grootheid. Exegese is dan ook een daad van vroomheid, ze hoort thuis binnen het kader van de kerk, de plaats waar het geloof wordt gewekt. Het is goed om een groot geleerde aan de academie te zijn, maar zonder nederig gemoed zul je God in de Schrift nooit vinden, houdt Athanasius ons voor. Volgens dr. Bouter vraagt onze tijd dringend om exegeten die moedig de Bijbel vanuit het geloof bestuderen. De gereformeerde gezindte heeft oud- en nieuwtestamentici nodig die niet wegkruipen voor de moderne bijbelwetenschap, maar exegese in de lijn van de kerk der eeuwen willen bedrijven. Christologisch Deze eenheid van Oude en Nieuwe Testament was voor de beleving van de Vroege Kerk nog sterker, omdat de kerk toen gebruikmaakte van de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. Overal waar in de Psalmen HEERE staat, vertaalt de Septuaginta dat met Kurios; dat is ook de naam die de verhoogde Christus in het Nieuwe Testament kreeg. Door het hele Psalmenboek heen las de Vroege Kerk dus over Christus. Het is dr. Bouter sowieso opgevallen dat de kerkvaders de Bijbel veel meer als een eenheid lazen. Door de Verlichting is in de bijbelwetenschap alle nadruk komen te liggen op de karakteristieken van de afzonderlijke bijbelboeken, op de eigenheid van de bijbelschrijvers. Nu heeft deze insteek zeker grote waarde, maar laten we niet vergeten dat de Vroege Kerk de Schrift las vanuit een diep besef van God als de ene ware Auteur met daarbij een diep besef van Gods onveranderlijkheid. God sprak, zei Athanasius, door alle tijden heen hetzelfde, of Hij nu sprak bij de schepping, tot Mozes of door de apostelen. Dat geeft een eenheid aan de resultaten van het Schriftonderzoek die je in de moderne bijbelwetenschap helaas mist. Christologie Door mens te worden, stelt Athanasius, is Christus één geworden met de mensheid. Namens de mensheid heeft Hij zo de prijs der zonde betaald, de dood en de duivel overwonnen. Binnen de kerk krijgt een mens deel aan deze verlossing. Daar oefent Christus gemeenschap met Zijn gelovigen. In de vorige eeuw heeft de grote geleerde Adolf von Harnack wel de tegenstelling gemaakt dat de oosterse kerk vooral de verlossing van de dood leerde, terwijl het Westen alle nadruk legde op de verlossing van de zonde. Dr. Bouter vindt deze tegenstelling te beperkt. Athanasius, legt hij uit, tekent de situatie van de mens als zowel onderworpen aan de dood, als geneigd tot de zonde en beheerst door duivel en demonen. Christus' kruis en opstanding prediken dan ook zowel een overwinning over de dood als een verlossing van de zonde en bevrijding van de macht van de duivel. Het plaatsbekledende aspect van Christus' verlossingswerk vindt dr. Bouter dan ook duidelijk terug bij Athanasius. Van de Beek Ernstiger vindt hij dat de Amsterdamse dogmaticus in zijn boek Jezus Kurios stelt dat God Zelf in zekere zin medeverantwoordelijk is voor het kwade in deze wereld. Dr. Bouter is deze visie niet bij Athanasius tegengekomen. Dat zou voor hem zelfs ronduit een dwaling zijn. Athanasius staat voor de onveranderlijke zuiverheid en goedheid van God. Door de overtreding van de mens is de zonde in de wereld gekomen en daardoor de dood. Door de zondeval is de poort naar de duivel geopend. Dat gegeven laat Van de Beek te veel weg. De promovendus erkent wel de verschillen in de theologie van de oosterse en de westerse kerk. In de oosterse kerk is inderdaad meer nadruk gelegd op de dood als de gestalte waarin de zonde openbaar komt, het is ook waar dat de kerk in de Middeleeuwen het aspect van de schuld van de mens tegenover God breder heeft uitgewerkt, maar de wortels van deze overtuiging kom ik voluit bij Athanasius tegen. Ds. Bouter kan dan ook niet uit de voeten met de opvatting dat pas bij Augustinus de zondige natuur van de mens, het geneigd zijn tot alle kwaad naar voren komt. Athanasius deelde deze overtuiging en brengt haar in zijn psalmencommentaar naar voren. Israël Dit verwerpen van de Heere Jezus door het Joodse volk is een scharniergebeurtenis, zegt dr. Bouter in navolging van Athanasius. Vanaf de verschijning van Christus behoren tot het volk van God zij die in Christus geloven. Dat kun je niet van het Joodse volk als geheel zeggen. Athanasius leert ons dat je nieuwtestamentisch nooit van een volk van God kunt spreken buiten Christus om. Wat het Israël onder het Oude Testament was, volk van God, dat is nu de kerk van het Nieuwe Testament, concludeert ds. Bouter uit zijn studie naar Athanasius. Maar dit is vervangingstheologie! roepen veel christenen. Ds. Bouter zou op zijn beurt juist een pleidooi voor een eerherstel van de kerk willen voeren, voor de kerk als nieuwtestamentisch volk van God. Als we zingen: Jeruzalem is wel gebouwd, waar onze God Zijn woning houdt, dan mogen we, in het licht van de vervulling, ook zien op Putten, waar de gemeente al zo veel eeuwen in de Oude Kerk samenkomt en waar de Heere kennelijk wonen wil. Onheus Athanasius' houding heeft ook niets te maken met antisemitisme, benadrukt de Puttense predikant. Israël wordt niet beoordeeld op grond van ras, maar vanuit zijn relatie tot Christus. Athanasius verwachtte zelfs een volksbekering van Israël in de eindtijd. Maar dat zal dan wel gepaard gaan met berouw over de zonde en geloof in Christus. Op die manier wordt het oude volk van God deel van het nieuwtestamentische volk van God. Overigens maakt ds. Bouter op dit punt wel een kritische kanttekening bij 'zijn' kerkvader. Te weinig heeft hij genoemd dat de rest van het oude bondsvolk, de apostelen, die Joden waren, het begin vormden van het nieuwe volk van God, de kerk. Tegelijkertijd houd ik eraan vast dat zij die tot waarachtig geloof kwamen, niet in Israël werden ingelijfd, maar in het in Christus gelovende Israël. Er wordt, vindt ds. Bouter, in deze tijd met veel te weinig onderscheid over Israël gesproken. Binnen de evangelicale wereld heeft zich de laatste veertig jaar een ingrijpende koerswijziging voorgedaan, waardoor het Joodse volk als zelfstandige grootheid, los van Christus, een te grote plaats binnen de theologie heeft gekregen. Stichting Christenen voor Israël is hiervan wel het meest uitgesproken voorbeeld, maar ook binnen hervormd-gereformeerde kring zie je de invloed van dergelijke opvattingen toenemen. Als het onderwerp Israël op deze wijze de theologie binnenkomt, kan het wel eens als het paard van Troje zijn, dat de christelijke geloofsleer ondermijnt. Dat zie je wel heel sterk gebeuren als Israël-vrienden willen terugkeren tot de viering van de oudtestamentische sabbat. Denken we echt verder te komen, vraagt ds. Bouter zich af, als we uit medelijden met het Joodse volk tekort doen aan de positie van Christus? Daar help je geen Israëliet mee. |
![]() |