Kerk en Godsdienst2 juni 2001

Ds. Jorissen op snijvlak van Bond en Confessionele Vereniging

Een predikant met dichtersbloed

Door S. C. Bax
NUNSPEET – Wilsum, Oudshoorn, de HGJB, Amersfoort en Beekbergen diende hij als hervormd predikant. De typering ”predikant op het snijvlak van de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging”, vindt ds. A. J. Jorissen zeer correct. „Dat ben ik, ten voeten uit. Dat komt in mijn hele levensgang terug.” Het waren wel alleen bonders die hem bevestigden. Morgen is hij een halve eeuw predikant.

Adolf Johannes Jorissen werd geboren op 5 november 1924 te Apeldoorn. De twee kerkelijke polen waarmee hij zich verwant weet, waren in het ouderlijk huis reeds aanwezig. „Vader dacht al in een rechts-confessionele lijn. Moeder kwam uit een echt bondsmilieu. Zelf ben ik in pastoraal opzicht meer bonder. Maar kerkelijk en liturgisch zit ik meer in de lijn van Hoedemaker. Ik laat gerust een gezang of een lied zingen.”

Dat laatste verklaart dat hij rond 1960 in een kerkelijke commissie meedacht over de invulling van het Liedboek. Betrokkenen wisten dat hij dichtersbloed in de aderen had. Matthias Jorissen, de oervader der Jorissen, was predikant in Wezel en vertaalde alle 150 Psalmen in het Duits. Die bundel wordt nog gebruikt. Dezelfde man –een foto van de patriarchale man staat op het dressoir– werd hofprediker van koning Willem I, die de aanzet gaf tot de Evangelische Gezangen.

„De Duitse taal zit kennelijk in mijn genen. Ik had contacten met Oost-Duitsland.” Het predikantengeslacht Koolhaas –onder wie de synodepreses uit de jaren vijftig– is familie van zijn moeders kant. Ds. Jorissen en zijn zoon, die in Doorn staat, vormen de negende en tiende predikant in het geslacht.

Lemelerconvent
De bètastudent met negens en tienen voor wiskunde moest natuurlijk naar Delft, vonden de rijksgecommitteerde profs uit Delft bij het eindexamen middelbare school. Thuis werd de gang naar de pastorie gestimuleerd. Door de oorlogsmisère en door zijn contacten met het zogenaamde Lemelerconvent ging de betekenis van het geloofsleven in concrete situaties leven. Dat convent was een groep predikanten die zich moedig verzetten tegen het nationaal-socialisme en daadwerkelijk ook Joden hielpen. Hun geloofsovertuiging en de theologie van Bonhoeffer, die Jorissen in die tijd las, waren er mede oorzaak van dat hij theologie wilde gaan studeren.

Liftend ging hij in 1945 met een vrachtauto van Deventer naar Utrecht. Daar liet hij zich inschrijven in het kerkelijk album. Samuel Gerssen uit Nijkerk, die vooral bekend werd door zijn bezinning op de Israël-theologie, werd in deze studietijd een boezemvriend. „Het is een feest als je warme vriendschap kent, waarin je ook troost ervaart. Schreef Buskes in 1946 niet het vlugschrift ”Wie troost de dominee?'

Met zes andere studenten van de jaarclub 1945 van Voetius –waarvan hij ooit preses was– wordt nog steeds gestudeerd op actuele theologische thema's. Men kwam voor het eerst bijeen in de Nijkerker Salentijnse bossen, en dit jaar voor de 52e keer in Nunspeet. „We bestudeerden met een klein groepje uit de jaarclub de IZB-publicatie ”Uitgedaagd door de tijd”, een knappe studie, waarbij we overigens ook wel vragen hebben. Hier en daar bespeur je in het werk merkwaardige herhalingen van de Doorbraaktijd uit de jaren vijftig.”

Beroepen
In die tijd kregen studenten „angstig veel beroepen.” Ondanks de aandrang om naar Rotterdam-Heyplaat te gaan, neemt hij het beroep aan naar Wilsum – „met het oudste kerkje van Overijssel. Ik heb daar veel opgestoken van godgeleerde ouderlingen.”

In Oudshoorn, bij Alphen aan den Rijn, werd hij, op aandringen van de toenmalige mentor ds. W. L. Tukker, beroepen én bevestigd. „Na 36 jaar kregen ze weer een bonder. We kregen een brief van 150 mensen die wilden dat we wegbleven. We zijn bij al die mensen op bezoek gegaan, waarna de weerstand was gebroken.”

Met de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) had ds. Jorissen oude banden. Men wilde dat hij daar jeugdpredikant werd. Er liep echter ook een beroep naar de Utrechtse Jacobikerk. En vanuit de synode kwam het verzoek om secretaris te worden van de Landelijke Hervormde Jeugdraad in Utrecht. „Maar ik had moeite met het toen opkomende vormingswerk, dat nogal humanistisch getint was. Ik bepleitte geen vormings- maar hervormingswerk, geestelijke vernieuwing. Het was soms vechten tegen de bierkaai.”

De roep naar Utrecht kwam zo driemaal tot hem. De HGJB zetelde toen in Utrecht. De keus viel op de jeugdbond. „En dat in een tijd dat het woord ”vrijgesteld” nog zeldzaam en dus omstreden was.” De organisatie nam een grote vlucht. „Ik wilde de HGJB in het midden van de kerk krijgen. Ik moest namens een goed bestuur alles alleen doen, met één secretaresse op kantoor. Ik reisde van Onstwedde naar Arnemuiden en alles wat daartussen zit. We mochten de aanzet geven tot het Dabarwerk en ik ben dankbaar dat de HGJB nog volledig in de oude lijn verdergaat.”

Liedboek
Na de HGJB gaat ds. Jorissen een rechts-confessionele wijkgemeente in Amersfoort dienen. „Je zou dat ook een linkse bondswijk kunnen noemen.” Daarna volgt het confessionele Beekbergen. „Ik ontmoette daar mensen die afwisten van het gezelschapsleven dat er vroeger bloeide en waar men nog de gezangen van Groenewegen zong.” Na het emeritaat in 1988 diende hij nog een jaar in Breukelen.

Een bijzondere periode in zijn leven was toen hij gevraagd werd in de synodale commissie voor het Liedboek. Prof. H. Berkhof vroeg hem om als een van de theologen zitting te nemen naast dichters en musici. „Ik kon kritisch meedenken. Bij ons leefde het besef dat als het Liedboek wat wilde worden, het kerkelijk ingevoerd moest worden. Bij stemming ter synode bleek dat van de 54 classes er 49 voor waren, inclusief de bondsclasses. Angst voor de achterban maakte volgens mij het hoofdbestuur van de Bond zo afstandelijk voor het Liedboek. Ik zie er geen principiële bezwaren in.”

Zijn literaire liefde heeft hij kunnen uitleven in de Wilma-stichting. „Twintig jaar geleden richtten we die op. Tot op heden ben ik daar voorzitter van. Ze zetelt in Beekbergen, waar deze schrijfster woonde en werkte. Haar bezielende boeken hebben een duidelijk pastoraal karakter.”

Leiding
Ds. Jorissen ziet een vast patroon in zijn leven: „Dat is Gods leiding. Centraal staat daarbij ook het gebed. Ik denk daarbij nog aan die ouderlingen uit Wilsum. Toen een dochtertje van ons in Oudshoorn ernstig ziek was, richtte de Messiasbelijdende Jodin Rebecca de Graaf-van Gelder een gebedskring op. Zoals er ook rond het HGJB-werk veel gebedswerk was. Op Silvosa bijvoorbeeld. „Gebed is wezenlijk in een tijd die ik aanduid als vijf voor twaalf op de wereldklok. We leven in het laatste der dagen.”