Kerk en Godsdienst30 mei 2001

„Als roeping gaat leven, komen ook tegenkrachten los”

Driemaal van oost naar west

Door S. C. Bax
ROTTERDAM – Hij stond in Bennekom en Schiedam, Nunspeet en Rijnsburg, Nijkerk en Rotterdam. „Valt u niets op?” vraagt ds. W. van Sorge. „Dat is driemaal van oost naar west.” Er zit geen symboliek achter. Verwondering is er slechts over zijn levensgang. Een wat late roeping door de Heere bracht hem tot het ambt. Ds. Van Sorge staat bekend om zijn persoonlijkheid. De emeritus blijft nog een jaar actief in de christelijke gereformeerde kerk van Rotterdam-West. Om, bij leven en welzijn, op of omstreeks 18 juni 2002 afscheid te nemen van zijn kleine kudde.

De classis Rotterdam verleende hem woensdagmiddag 21 februari in Barendrecht per 1 april emeritaat. Twee dagen later, de 23e februari, trof hem een hartinfarct. „Heere, wat is nu de weg die U met me gaat en hoe ervaar ik Uw leiding, was toen mijn bede.” De levensomstandigheden verwonderden ook de leden van de classis. De markante verschijning van hun ambtsbroeder stond hen nog helder in het geheugen, mede door het getuigenis dat hij ter classis gaf.

Zelf is de predikant daar terughoudend over. Maar hij vond op die ambtelijke vergadering vrijmoedigheid om te vertellen over de manier waarop hij in zijn leven Gods wonderlijke leiding heeft ervaren. Hij groeide op in Rotterdam. In kerkelijk opzicht leidde hij een zwervend leven. In gezelschapskringen kwam hij wel, alsmede bij predikanten van de Gereformeerde Gemeenten. Ook in allerlei zaaltjes van diverse signatuur met een bevindelijke inslag was Van Sorge dikwijls te vinden.

Bestrijding
Na de hbs kwam hij op kantoor terecht. Ds. Van Sorge vertelt dat hij als jongen van zeventien door God getrokken werd. „Maar er volgde ook veel bestrijding”, voegt hij er gelijk aan toe. „Toen begon ook het besef te leven door de Heere geroepen te zijn en vanaf die dag begonnen de tegenkrachten hun best te doen.”

Hij was nooit gedoopt. Belijdenis doen kon de 'kerkelijke zwerver' niet. Hij dacht serieus mee in de theologische conflicten die speelden rond de beloften en het aanbod van genade. In de vaste overtuiging dat hij thuishoorde in de Christelijke Gereformeerde Kerken stapte de vrijgezelle 26-jarige jongeman naar ds. I. de Bruijne. „Zijn prediking was schriftuurlijk van inhoud en pastoraal van toonzetting. Ik werd door hem gedoopt en deed belijdenis.”

In die tijd kwam het besef tot het ambt geroepen te zijn tot verdere rijping. „Over die begeerte kon ik goed met ds. De Bruijne spreken. In 1960 had hij op 28-jarige leeftijd admissieexamen gedaan.”

Geloofsleer
Het viel aanvankelijk niet mee voor de niet meer zo jonge student om een functie in het bedrijfsleven te verwisselen voor het studentenbestaan. Zijn liefde heeft altijd bij de geloofsleer gelegen, dat vak sprong er voor hem uit. Tussen de acht studenten van toen groeide een hechte band. Ondanks liggingsverschillen komen in elk geval zeven van hen nog elk jaar eenmaal bij elkaar.

Student Van Sorge 'ontdekte' zijn echtgenote pas toen hij in zijn studententijd het land 'rondpreekte'. Daarbij kwam hij ook in het noorden van het land in Zwaagwesteinde, waar hij vanaf de kansel de hele gemeente in ogenschouw kon nemen. Twee weken voor zijn bevestiging in Bennekom (op 17 januari 1968) traden ze in het huwelijk.

Dat er in het algemeen momenteel nogal wat kommer en kwel gemeld wordt vanuit de pastorie, vindt de Rotterdamse herder en leraar enerzijds te begrijpen. „Waar niet een diepgeworteld roepingsbesef leeft, is het moeilijk staande te blijven. Tegelijk zeg ik dat ook ik weken kende dat het een bij het ander kwam en je soms geen doorzicht had in het vele werk. Vooral probleemsituaties in gezinnen of families vragen om veel inzicht en je volle inzet. De verzuchting was dan: „Heere, geef kracht en wijsheid.” Je merkt dan dat God je inderdaad bekwaam maakt en door alles heen haalt, ook in je ambtelijke zwakheden. Ik heb ervaren dat de Heere waarmaakt wat Hij belooft.”

Afstand
Dat de verwereldlijking toeslaat, ziet ds. Van Sorge ook. Het ontgaat hem niet dat de jeugd vaak anders is dan vroeger. „Toch waardeer ik dat beslist niet alleen maar negatief. De vragen betreffende het geestelijk leven kom ik in onze kleine gemeente ook nu tegen. Men is bezig met Gods Woord en met de dingen der eeuwigheid, ook de jongeren. Maar de afstanden zijn weggevallen. Je staat als dominee niet meer op zo'n voetstuk en dat is goed, mits men correct blijft in de omgang. Ik laat me echt niet tutoyeren, zoals sommigen dat schijnen te doen.” Omdat de gemeente klein is, houdt ds. Van Sorge doorgaans catechisaties aan huis. „Naarmate ik ouder word, staat mijn hart dichter bij de jeugd”, zegt hij.

De kerk van Roterdam-West telt een krappe 120 leden. De leden woonden vroeger allemaal min of meer rond de kerk, die in Delfshaven staat. Maar velen verdwenen uit de wijk die steeds meer moslims kent. Bij hun verhuizing naar de randen van Rotterdam bleven de meesten lid. Daarom is de kleine kerk ook niet vergrijsd en zijn er jaarlijks enkele doopdiensten.

Kerkordelijk
Het verenigingsleven én het evangelisatiewerk onder met name moslimkinderen bloeit. Mevrouw Van Sorge is onder andere actief met evangeliseren: „Kinderen mogen alleen binnenkomen als er toestemming is van de ouders en als we bidden zeggen we dat ze niet de ogen hoeven te sluiten, als ze maar wel eerbiedig zijn.” Zondags, tijdens de gang naar de kerk, roepen de kinderen vaak hartelijk: „Dag juf.” „Al is de kerkdeur ook wel eens ingetrapt.”

De predikant wil graag kerkordelijk correct blijven denken, maar gaat rechtop in zijn stoel zitten als het gaat over die grote groep die elders woont maar de gemeente trouw bleef: „Die veelgewraakte perforatie van gemeentegrenzen heeft ook een positieve kant. Op deze wijze is het voortbestaan van de gemeente van Rotterdam-West tot nog toe mogelijk gebleken. Direct volgt daarop: „Al bepleit ik zeker geen wildgroei.”

„In mijn preken benadruk ik graag de ernstige roepstem van de Heere en ga uit van de drie stukken, zonder dat in een systeem te persen. Naar Schrift én belijdenis moet er gepreekt worden. Ernst en warmte horen bij elkaar en er moet niet alleen aandacht zijn voor het innerlijk doorleven, maar ook voor de praktische vragen van het christenzijn. Eenmaal raken we ons ambt kwijt, zoals Aäron zijn hogepriesterlijk kleed moest afleggen om te sterven. Hij kon slechts zalig worden op kosten van de grote Hogepriester. Dat geldt ook voor een dienaar van het Woord.”

Het pastorieleven neigt naar het einde. Het echtpaar is eensgezind. „In de pastorie is veel zelfverloochening nodig. Hoeveel zegeningen heeft de Heere ons niet verleend? En in beproevingen, hoeveel keer tilde Hij ons er niet bovenuit?”