Kerk en Godsdienst7 april 2001

VU-hoogleraar geboeid door ontwikkeling evangelisch Nederland

Het ongeduld van de voorhoede

Door J. M. D. de Heer
AMSTERDAM – Een „ongeduldige voorhoede” kijkt in evangelische kring over de eigen grenzen heen. Dr. H. C. Stoffels, die vorige week werd benoemd tot hoogleraar godsdienstsociologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, neemt het met belangstelling waar. „Het zou me niet verbazen als een organisatie als de EO een complete gedaanteverwisseling zou ondergaan.”

Als socioloog is dr. Stoffels geïnteresseerd in zowel evangelische, reformatorische als pinksterkringen, maar ook in nieuwe uitingen van godsdienstigheid, zoals het leggen van bloemen op een plaats waar een jongere is vermoord. „Ik zie in deze postmoderne tijd religie op plaatsen waar mijn voorganger Gerard Dekker die niet zo snel zou zoeken.”

Dat de groei van evangelische gemeenten stokt, zoals dinsdag in deze krant te lezen was, verbaast Stoffels niet helemaal. „Sipco Vellenga, met wie ik promotieonderzoek naar de evangelische beweging deed, liet zich eens ontvallen dat de rek er bij de evangelische beweging wel uit is. Dat werd hem destijds vanuit die kringen niet in dank afgenomen. Maar ik denk inderdaad dat de top voor veel evangelische groepen wel bereikt is.”

Jonge groepen
Vooral jonge evangelische groepen groeien sterk, zegt Stoffels, „maar dat gaat nogal eens ten koste van meer gevestigde verbanden zoals het Leger des Heils, de Unie van Baptistengemeenten en de Vergadering van Gelovigen. Verder groeien evangelische gemeenten vanouds door hun aantrekkingskracht op reformatorischen en rooms-katholieken en pas in laatste instantie door toeloop van buitenkerkelijken.”

Maar dan nog relativeert de Amsterdamse socioloog de groei. „De Billy Graham-organisatie heeft berekend dat slechts 3 procent van de mensen die tijdens campagnes de ”keuze voor Jezus” maakten, na langere tijd actief is in een christelijke gemeente. De rest haakt alsnog af. Ik ben geweldig van dat cijfer geschrokken, ik dacht dat eenderde wel zou beklijven.”

Zelf kent Stoffels ook „heel wat mensen” die korte of langere tijd meeliepen in evangelische gemeenten, zich enthousiast inzetten, maar er toch weer mee braken. „Graag zou ik onderzoek doen naar hun motieven. Soms haken ze af na conflicten in de gemeente, anderen kunnen de totale inzet die soms gevraagd wordt niet opbrengen, weer anderen missen diepgang in de verkondiging.”

EO
De socioloog blijft ook de ontwikkeling van de EO geboeid volgen. Hem vallen het „doorgaande succes” van de omroep en de verschuiving van interesse op. „Het gaat minder dan voorheen om het redden van zondaren en meer om de uitstraling van het christelijk geloof in de samenleving.” De houding ten opzichte van de moderne cultuur is veel positiever geworden en ook constateert Stoffels minder behoefte om het christelijk geloof tegen aanvallen te verdedigen.

Het „onrustig zoeken naar iets nieuws” van sommige EO-medewerkers vindt hij sprekend lijken op het klimaat in de Gereformeerde Kerken van eind jaren vijftig. „Ook daar waren het de intellectuelen die geen genoegen namen met een herhalen van de standaardantwoorden en die daarom verder keken.”

Staat de EO dan net zo'n drastische gedaanteverandering te wachten als de Gereformeerde Kerken?

„Dat lijkt me onvermijdelijk.”

Die bestaat mogelijk daarin dat de omroep versneld het postmodernisme in zich opneemt, zoals de gereformeerden de cultuur van de jaren zestig en zeventig in zich opzogen?

„Dat zou een onderzoek waard zijn. De evangelische geloofsbeleving past nu eenmaal uitstekend binnen het postmodernisme, waarin het gevoel boven het verstand staat, de eigen ervaring meer en meer norm wordt, de mens kiest voor wat hem aanstaat en vooral kiest voor wat hem een goed gevoel geeft.”

Hachelijk
De Amsterdamse hoogleraar tekent hierbij aan dat spreken over de toekomst een hachelijke zaak blijft. „Je kunt de evangelischen aan het begin van de 21e eeuw niet zomaar vergelijken met de gereformeerden van de jaren zestig. Desondanks zie je wel overeenkomsten. De gereformeerden vonden in de jaren zestig de wereld meevallen en de kerk tegenvallen. Op eenzelfde manier nemen evangelischen in toenemende mate deel aan de moderne cultuur.”

Reformatorische kerken willen dat vaak niet. „De bevindelijk gereformeerden, die de wereld vaak radicaal afwijzen, hebben sociologisch gezien sterke papieren, maar tegelijkertijd weinig uitstraling naar buiten. Dat geldt richting medechristenen –er zijn veel meer overgangen richting evangelische groepen dan andersom– maar vooral richting buitenkerkelijken. Vanuit hun afweerhouding lopen bevindelijken het risico dat hun overtuiging de rest van de samenleving nauwelijks meer iets zegt. Het is voor de buitenwereld hooguit een stuk folklore.”

Herkenning
Stoffels wil de komende tijd de betekenis van het christelijk geloof voor de samenleving nauwkeuriger onderzoeken. Een junior onderzoeker gaat bezien hoe kerken in de stad actief zijn voor het welzijn van hun buurt. Stoffels is er vooral in geïnteresseerd of de overheid oog heeft voor zulke projecten en of ze door de omgeving als christelijk worden herkend. „Ik heb een stille hoop dat we in een tijd leven dat kerken weer nadrukkelijker present willen zijn in en voor de maatschappij.”

Tegelijkertijd constateert de hoogleraar dat een christen vreemd wordt aangekeken als hij een beroep doet op de Bijbel. „Mond- en klauwzeer als straf van God? Het gros van de bevolking zal zoiets met opperste verbazing aanhoren. Het wordt in deze samenleving beslist niet gemakkelijker om een beroep op de Bijbel te doen. Wat dat betreft heb ik waardering voor de SGP die dat toch blijft doen, vanuit de overtuiging dat Gods eer in het geding is. Maar ik heb, sociologisch gezien, weinig verwachting van het effect, behalve dat men voor de eigen achterban op lokaal niveau nuttige dingen kan regelen.”