Kerk en Godsdienst23 december 2000

Ds. Karens: Wat niet door de Geest wordt geleid, raakt in de war

Boodschapper in het Betuwse land

Door J. van 't Hul
OPHEUSDEN – „Toen ik 50 jaar was, dacht ik al te moeten sterven. Mijn vrouw zei: „'k Blijf straks nog alleen achter.” Maar de Heere heeft het anders bestuurd”, zegt ds. J. Karens, predikant van de gereformeerde gemeente in Opheusden. „Mijn vrouw is me vorig jaar ontvallen. Ze komt nooit meer terug. En morgen mag ik 80 jaar worden. Als de Heere me tenminste nog even verdraagt.”

Het was eind 1969 het vierde beroep dat Opheusden uitbracht op ds. Karens, toen predikant te Nieuwerkerk (Z). In april 1970 deed hij in de hervormde dorpskerk intrede met de woorden: „Ik zal zijn heeft mij tot ulieden gezonden.” De gemeente kwam sinds 1958 bijeen in een houten gebouwtje onder aan de dijk. Opheusden telde ruim 400 leden. Nu staat, op de hoek Reigerstraat/Eikenlaan, het in 1971 in gebruik genomen kerkgebouw, dat sedertdien tweemaal ingrijpend moest worden verbouwd en uitgebreid. „De gemeente telt bijna 2000 zielen. Ik zit hier tot over m'n oren in het werk”, zegt ds. Karens. „Mijn werkgebied loopt van Nijmegen tot Tiel.”

Vanuit de studeerkamer heeft de predikant uitzicht op zijn kerk. „Daar”, zegt hij, wijzend in de richting waar ergens de preekstoel moet staan, „daar is m'n liefste plekje. Het is in huis toch maar stil en eenzaam geworden. Er is wel veel opzien, iedere keer als ik de kanseltrap beklim, maar als de Heere overkomt, is er geen beter werk dan Zijn Woord te verkondigen. Om anderen de weg te wijzen, de weg waarlangs Adam wordt gekend en waar er plaats wordt gemaakt voor Christus en Zijn gerechtigheid. Op de preekstoel is God wel eens goed voor een slechte dominee.”

Recht
Wat is ruim dertig jaar lang de boodschap geweest voor Opheusden? „God op het hoogst verheerlijkt en een zondaar op het diepst vernederd. Niet alleen aanwijzen waarin het leven ligt, maar ook eenvoudig schriftuurlijk verklaren hoe het gaat. Sion zal door recht verlost worden, maar onze ellende is dat wij grote vijanden zijn van recht en gerechtigheid. Er wordt zo veel over Jezus en over Christus gesproken, maar ik hoor zo weinig hoe er voor deze dierbare tweede Persoon plaats wordt gemaakt, hoe een nietig mensenkind wordt afgesneden van zijn eigen werken en van eigen leven en amen leert zeggen op zijn vonnis. Pas in de weg van ontblotende genade leren we verstaan wat Paulus schrijft: Toen behaagde het God Zijn Zoon in mij te openbaren.”

De oordelen hangen laag, vindt de Opheusdense predikant. „Het is allemaal aanbod wat je hoort vandaag de dag. Ik schrik er soms van. Je hoort zo weinig over de doodstaat van de mens. Ieder mens wordt liever overkleed dan ontkleed, maar wie niet ontkleed raakt, zal ook niet worden overkleed met de mantel der gerechtigheid. Wat zijn we toch veel kwijtgeraakt. De eenvoud is weg. Er is al minder beslag in de consciënties, er is weinig doorbrekend werk. Wat ervoor in de plaats gekomen is, is verkilling, wereldgelijkvormigheid en vooral verwarring. Dat laatste is ook geen wonder, want alles wat niet door Gods Geest wordt geleid, raakt in de war.”

Drogisterij
Jan Karens werd op 24 december 1920 geboren in Zoetermeer. In zijn studeerkamer te Opheusden hangen de portretten van zijn vader en moeder. „Ik heb godzalige ouders gehad”, zegt hij. „We waren met twaalf broers en zussen. Ik ben, met een schoonzuster, de laatste die nog over is.”

Toen de oorlog voorbij was, opende Karens een drogisterij. In 1959 werd hij, samen met A. W. Verhoef, door het curatorium toegelaten tot de studie voor predikant. In 1963 was Karens beroepbaar. „Ik wilde graag naar Leiden. Daar was voor de kinderen gelegenheid om hun studie voort te zetten. Maar we moesten naar Nieuwerkerk, een dorp op een eiland, midden in het water. Daar zijn we zeven jaar geweest. Nieuwerkerk was een plattelandsgemeente met eenvoudig volk. We hebben het er goed gehad.”

Toen de wolkkolom vertrok en boven Opheusden bleef staan, was het winter. „De eerste ontmoeting met Opheusden viel niet mee. Alles wat we zagen, was een kale vlakte die onder water stond. De Rijn was buiten haar oevers getreden en het water stond hier tot aan de dijk. Ik dacht: 't Is ook overal water waar ik kom.”

Na dertig jaar het Betuwse dijkdorp te hebben gediend, zegt ds. Karens: „Ik ben Opheusden nog niet zat. Misschien dat Opheusden mij zat is. Dat zou natuurlijk goed kunnen.”

Datheen
Ook Opheusden was een dorp. Was ds. Karens geen dominee voor een grote stad? „Ik ben dominee waar de Heere me stuurt. Stad of dorp, dat hebben we niet zelf te bevelen. Het is in het beroepingswerk altijd zo geweest: „Heer', wijs mij toch Uwe wegen, die Gij wilt dat ik zal gaan, tot dezelven maak genegen, mij, en doe mij die verstaan.” Dat is de oude rijm, van Datheen. Die zongen we in Nieuwerkerk. De psalmen van Datheen spreken meer naar je hart, vind ik. Bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk in Borssele heb ik weer Datheen gezongen. Met veel genoegen.”

Sinds 1985 is ds. Karens voorzitter van het deputaatschap Emerituskas. In 1990 volgde hij ds. P. Blok op als lid van het curatorium van de Theologische School. Over de kritische geluiden die wel eens op het curatorium afkomen, zegt hij: „Kritiek kan ook een voorrecht zijn. Wee u als alle mensen wel van u spreken. Daar zijn we dus gauw mee klaar.”

Betuws Kerkblad
In 1978 verscheen van de hand van ds. Karens het boek ”De treurige vertroost”. Het bevatte meditaties die hij geschreven had voor het Betuws Kerkblad. Het boek had er voor ds. Karens niet hoeven te komen, maar uitgever Z. de Bruin uit Geldermalsen zette door. „Van veel boeken te maken is geen einde”, zegt de predikant, „en veel lezen is vermoeienis des vleses. Er behoeven van mij straks geen boeken over te blijven, als de Heere Zijn eigen werk maar voortzet. Ik ben niet zo'n boekendominee. Bij de preekvoorbereiding zucht ik meer om de opening van het Woord dan dat ik een hele stapel boeken bestudeer. Mijn kinderen hebben me wel eens gezegd: „Pa, u zwerft in een preek helemaal van Genesis tot Openbaring.” Dan denk ik: Ach, maar dat is toch allemaal Gods Woord.”

De oudjes zijn weggevallen, peinst de predikant. „Ik moet nog wel eens denken aan ds. Joh. van der Poel. Toen ik aan zijn sterfbed zat, zei Van der Poel: „Denk erom, Jan, dat je Adam én Christus preekt. Denk erom dat je het bloed preekt.” Veel ging van Van der Poel uit, maar het nieuwmodische van deze tijd heeft hem niet altijd verstaan.”

Uitzien
Het is eenzaam geworden in de grote Opheusdense pastorie. „Maar de Heere bewaart voor opstand en al te veel moedeloosheid. Om in 's Vaders gunst met Hem gemeenzaam te mogen zijn, dat is m'n hoogst verlangen. Dat leeft niet iedere dag, maar dat is wel het uitzien. Dan is het m'n zielsverlangen om ontbonden te zijn en bij Hem te wezen. Blij vooruitzicht! Psalm 72 vers 11. Zijn naam, Zijn naam alleen, moet eeuwig de eer ontvangen.”