Kerkelijk Leven27 oktober 2000

Drs. I. A. Kole: We verspillen veel energie aan het voorkómen van onrust in eigen kring

Bekend, bemind en bekritiseerd

Door E. van Dijkhuizen
Al vóór het gesprek heeft hij de eerste echte Kole-uitdrukking laten vallen. „Ik moet nog even die broeder op de Lodenstein bellen.” Broeder. Het woord ligt Izak Adriaan Kole voor in de mond. Overal in de gereformeerde gezindte heeft hij zijn „geestelijke vrienden.” Als anderen hem te ruim vinden, wijst hij op „de menigerlei genade Gods.” Drs. I. A. Kole is veertig jaar in overheidsdienst: 38 jaar sleet hij in het onderwijs, twee in het leger. Wat er overblijft? „Dat de Heere goed is.”

Op De Driestar behoort Kole (60) zo'n beetje tot de inventaris. Hij zit er al sinds 1971. Studenten noemen zijn werkkamer „het kolehok.” Duizenden jongens en de laatste jaren vooral meiden maakte Kole mee op de Goudse kweekschool, later PA, nog weer later pabo. Vooral hun „geestelijke vorming” ging én gaat hem ter harte.

Maar Kole is meer dan De Driestar. Hij dankt zijn bekendheid in reformatorische kring net zo goed aan het feit dat hij driftig publiceert, veelvuldig boeken van anderen recenseert, ambtsdrager is, lezingen houdt, gehandicaptenkampen leidt en, met zijn vrouw, als een van de eersten in de gereformeerde gezindte een kind adopteerde.

Zijn werklust dwingt alom respect af, zijn opvattingen krijgen bijval én kritiek. Soms ligt de persoon Kole zelf onder vuur, omdat hij in de ogen van sommigen te veel afwijkt van de geijkte paden. „Ach”, reageert hij berustend op zijn Goudse werkkamer, „wie zijn nek uitsteekt, krijgt wel eens een tik van deze of gene.”

Kole, geboren 5 juli 1940, groeide op in het Zeeuwse Waarde, in een boerengezin, hoewel zijn vader niet thuis, maar elders samen met familie een boerderij runde. Na de lagere school bezocht Izak het christelijk lyceum in Goes. Dat hij daar naartoe mocht, had hij te danken aan zijn „orthodox-lutherse” oom Rien Houtman in Den Helder. Izak raakte bij hem verzeild als gevolg van de watersnoodramp in februari 1953. Tijdens de gedwongen logeerpartij liet zijn oom hem testen. Izak bleek „goed genoeg” om door te leren.

Van de watersnoodramp onthield Kole een les die hij gretig vertelt. „De hele polder bij Waarde stond blank. Wij werden naar Krabbendijke gebracht. Daar arriveerde ook een echtpaar dat wonderlijk was gered. Toen de vrouw in Zeeuwse klederdracht voet op vasteland zette, klopte ze op haar kleren en zei ze als eerste: „Ik had zeven zakken met geld, nu heb ik er nog maar zes.” Haar geld was belangrijker dan haar redding.” Met nadruk: „Een mens verandert niet zómaar.”

Op 17-jarige leeftijd ging Izak naar de christelijke kweekschool in Middelburg. Hij en zijn medestudenten ontpopten zich als bekwame actievoerders. „We liepen iedere dag van het station via het Smytegeltbruggetje naar school. Dat was de kortste weg. Op een gegeven moment wilde de gemeente dat bruggetje slopen. Wij hebben daar fel tegen geprotesteerd en de sloop enkele jaren kunnen tegenhouden.”

Doordat Izak naar een gewone christelijke hbs en een gewone christelijke kweekschool ging, ontdekte hij al jong dat christenen over sommige dingen verschillend kunnen denken. Achteraf zegt hij: „Ik leg gemakkelijk contacten, deed dat op school al. De contacten in Goes en Middelburg hebben mij gestempeld voor het leven.”

Ook het geestelijk klimaat in de gereformeerde gemeente van Waarde beïnvloedde hem. „We hadden geen eigen predikant. Ik heb veel preken horen lezen van de Erskines en Andrew Gray. Dan hoorde je de volle rijkdom van het Evangelie. We hadden ook een ouderling, de oude Kees Goud, die veel vertelde over zijn omgang met de Heere. Dat maakte grote indruk op me.”

In 1960 ging Kole aan de slag op de ds. G. H. Kerstenschool in Ridderkerk. „Daar heb ik geleerd goed gereformeerd te denken.” Dat ging niet zonder slag of stoot. „Ik moest een keer de weeksluiting doen en sprak in mijn gebed God met Vader aan. Na afloop kwam schoolhoofd Van der Vlis naar me toe: Jongen, als je dat zegt, dan moet er wel een wonder in je leven gebeurd zijn. Ik heb daar diep over nagedacht.”

Van der Vlis was ook ouderling in de plaatselijke gereformeerde gemeente. Kole volgde belijdeniscatechisatie bij hem, „een voorwaarde om een vaste benoeming te krijgen.” Achteraf constateert hij: „Ik heb het te gemakkelijk gedaan. Ik deed belijdenis van de waarheid, zoals dat heet. De vraag: Hoe sta je persoonlijk tegenover de God van die belijdenis? kwam te weinig aan de orde.”

Nu Kole zelf belijdeniscatechisatie geeft, in zijn woonplaats Berkenwoude, stelt hij die vraag wél aan zijn catechisanten. „Het is mijn ervaring dat veel jongeren ermee worstelen en soms ook tot een hartelijke keuze voor de Heere en Zijn dienst komen.”

Kole moest zijn werk in Ridderkerk onderbreken voor militaire dienst. Dat duurde 23 maanden. Hij volgde de opleiding voor officier –„mijn eigen keuze”– en zat een aantal maanden in het Franse Bourges als korpsadministrateur. Daarna keerde hij korte tijd terug in Ridderkerk.

In 1965 verkaste Kole naar de mulo in Lisse, waar Hans Segers, de latere evangelist van de Gereformeerde Gemeenten, directeur was. Hij raakte betrokken bij het landelijke jeugdwerk van de Gereformeerde Gemeenten: eerst als voorzitter van het district Noord-West, toen als secretaris van het bestuur van de Jeugdbond.

„Met veel waardering denk ik terug aan ds. H. Rijksen, M. Golverdingen, de toenmalige jeugdwerkadviseur, en Gert Schouwstra, die later de zending is ingegaan. We hebben met z'n drieën veel aan de opbouw van het jeugdwerk gedaan. Het was ook de tijd dat de Daniël-kampen begonnen. Dat was allemaal niet zo eenvoudig. Soms werden er op het verkeerde moment foto's gemaakt. Dan waren er jongens en meisjes in pyjama te zien, gelukkig met de leiding ertussen. Die foto's werden thuis bekeken én bekritiseerd: Kan dat allemaal?”

Op 1 augustus 1971 begon Kole als godsdienstleraar op de kweekschool in Gouda, daartoe uitgenodigd door Driestar-directeur Kuijt. Inmiddels was hij met de MO-A-studie theologie van de Hervormde Kerk bezig. Zijn MO-B deed hij bij de Katholieke Leergangen in Tilburg –„bisschop Simonis moest over mijn toelating beslissen”– en zijn doctoraal aan de VU in Amsterdam.

Kole studeerde, samen met schooldirecteur Leen van Driel, in 1987 af op een onderzoek naar catechese en geloofsbeleving onder reformatorische jongeren. De scriptie, ”Bij-tijds leren geloven”, werd in de Gereformeerde Gemeenten fel bekritiseerd. Kole en Van Driel zouden het geloof voorstellen als iets wat te leren is en te weinig oog hebben voor het genadekarakter. Kole wil niet veel woorden aan de pijnlijke kwestie vuilmaken: „Het ging om een godsdienst-pedagogische studie met als kernvraag: Is er genoeg aandacht voor vragen van jongeren in de catechese? Helaas is dat niet door iedereen goed begrepen.”

Kole was nauw betrokken bij het ontstaan van de Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten en gaf er dertien jaar les. Namens de jeugdbond van zijn kerkverband zat hij van 1973 tot 1983 in het bestuur van de Gereformeerde Sociale Academie (GSA) in Ede. Kole ontmoette er mensen als ir. Van der Graaf en prof. Velema. Het werden zijn „geestelijke vrienden.”

Contacten met mensen uit alle kerken in de gereformeerde gezindte liggen Kole goed. „Er mogen best kerkmuren zijn als ze maar geen belemmering vormen om samen te werken.” Hij vindt de muren in de Gereformeerde Gemeenten te hoog. „We raken het zicht op de variatie die er onder christenen mag zijn, een beetje kwijt. Er treedt onnodige verwijdering op. Laten we goed kennis blijven nemen van elkaar, elkaars publicaties lezen en niet op de persoon afrekenen.”

Kole meent dat interkerkelijke samenwerking in de jaren zeventig makkelijker ging dan nu. „Ds. A. Vergunst hield op de jaarvergadering van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond een pleidooi voor de oprichting van de GSA en ir. Van der Graaf deed dat bij de Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten. Zulke dingen zijn nu niet meer mogelijk.”

Waar is dat aan te wijten?
„Eind jaren zestig, begin jaren zeventig lagen de fronten anders. Er was grote verwarring in de theologie, je had de provocultuur en de opkomst van het drugsgebruik. Je streed daar als reformatorische christenen gezamenlijk tegen. In de jaren tachtig is de polarisatie begonnen. Toen zijn we elkaar steeds meer kwijtgeraakt.”

Het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (COGG), waarvoor Kole afgelopen jaren diverse lezingen hield, is volgens hem „een uitstekend platform” voor interkerkelijke samenwerking. „Helaas hebben de Gereformeerde Gemeenten zich nooit officieel laten afvaardigen.”

De komst van de Algemene wet gelijke behandeling, jaren negentig, gaf de samenwerking tussen christenen van verschillende kerken een nieuwe impuls. Kole: „Er ontstond een breed gedragen geestelijk appèl.”

Op dit moment spelen er weer ingrijpende, ethische kwesties: de verruiming van abortus en euthanasie...
„Er is een Platform Zorg voor Leven, maar daar zit op dit moment weinig leven in. Er zou een gezamenlijke gebedsbijeenkomst komen in november, maar ik hoor er niets meer van. Wordt de nood wel goed beseft? We verspillen veel energie aan het voorkómen van onrust in eigen kring, maar welk gezicht krijgt de kerk naar buiten? Beseffen we dat we pelgrims zijn? Het gaat ten diepste om de verborgen omgang met God. Dat is wezenlijk voor alles wat we in de kerk ondernemen.”

In zijn vele boeken en artikelen over de kerk, religie, jongeren en hun leef- en denkwereld probeerde Kole „altijd anderen te dienen.” „Hoe houden we jongeren vast? Hoe nemen we ze serieus? Wat denken ze, wat vragen ze? Om daar goed antwoord op te kunnen geven, moet je jezelf kwetsbaar durven opstellen. Dat ligt gevoelig, ook in mijn eigen kerkverband. Er wordt slecht geluisterd naar elkaar. De kwestie-Blaauwendraad bewijst het. Er is een enorme angstcultuur; waarom eigenlijk?”

De toegenomen polarisatie in de gereformeerde gezindte ervaart Kole op De Driestar van dichtbij. „Verschillen in geloofsbeleving komen hier op de punt van een speld bij elkaar.”

Heeft De Driestar die verschillen niet zelf in huis gehaald door een ruimer toelatingsbeleid?
„Dat bestrijd ik. In 1970 hadden we nog veel aanmeldingen van leerlingen van protestants-christelijke scholen uit de omgeving. Tegenwoordig komt 95 procent van onze studenten van de zeven reformatorische scholengemeenschappen. De kerkelijke diversiteit op De Driestar is afgenomen, maar de verschillen binnen dezelfde kerk zijn groter geworden. Je kunt twee studenten van de Gereformeerde Gemeenten hebben die elkaar geestelijk niet of nauwelijks herkennen.”

Uit een recente enquête op het Driestarcollege blijkt dat 30 procent van de leerlingen op de EO-jongerendag komt. U heeft ooit gezegd dat u niets ziet in het verbieden van het bezoeken van deze omstreden bijeenkomst. Waarom niet?
„Verbieden kan hooguit tot een bepaalde leeftijd, daarna niet meer. Het is beter de EO-jongerendag kritisch onder de loep te nemen met de jongelui erbij. Ik ben ervan overtuigd dat veel jongelui die nu naar de EO-jongerendag gaan, daar straks geen behoefte meer aan hebben omdat ze erop uitgekeken zijn.

Ik heb zeker vijftien van de 25 jongerendagen bezocht. Dit jaar ben ik samen met collega Rens Rottier geweest. Ik maak me grote zorgen over de EO-jongerendag en heb dat besproken met EO-directeur Andries Knevel. Wat onze jongeren daar meemaken, sluit totaal niet aan op wat ze de volgende dag in hun eigen kerk horen.”

Krijgen jongeren in de Gereformeerde Gemeenten voldoende leiding op dit gebied?
„Een blad als Daniël gaat heel goed met gevoelige zaken zoals de EO-jongerendag, praiseavonden en gebedskringen om. Ik mis dat in De Saambinder. Dat vacuüm wordt weliswaar opgevuld door het RD en Terdege, maar daar mag je als kerk niet mee volstaan.”

Elke zomer geeft Kole leiding aan een vakantiekamp voor lichamelijk gehandicapten. „Het was in 1972 een gouden greep van de Vrouwenbond van de Gereformeerde Gemeenten om met deze kampen te beginnen. Het is prachtig werk vanwege de heel persoonlijke gesprekken die je hebt. Sommige deelnemers leven vanwege hun handicap in opstand, anderen mogen juist getuigen van Gods zorg.”

Kole en zijn vrouw hebben drie kinderen. De oudste twee (jongens van 25 en 24) zijn geadopteerd en komen uit respectievelijk Nederland en Indonesië. De jongste (22), ook een jongen, is een eigen kind. „Adoptie lag 25 jaar geleden gevoelig. De algemene gedachte was: Als God geen kinderen geeft, mag je ze dan wel nemen?”

In dezelfde tijd dat Kole en zijn vrouw hun eerste geadopteerde kind kregen, ging ook een aantal domineesgezinnen tot adoptie over. „Ik denk aan de predikanten Blenk, De Reuver, Driessen en Bas van der Heiden. Dat scheelde in de acceptatie.”

De volgende vraag was of geadopteerde kinderen gedoopt mochten worden. Kole: „Bij onze eerste moest ik uitzoeken of de natuurlijke ouders van christelijke afkomst waren. Dat bleek gelukkig het geval, maar dat is niet de juiste weg. De synode van de Gereformeerde Gemeenten heeft daar heel alert op gereageerd door snel een onderzoekscommissie te benoemen. Die oordeelde dat uiteindelijk de vraag bepalend is of de adoptieouders bereid zijn het kind christelijk op te voeden.”

Welke personen hebben u sterk beïnvloed
„Naast mijn ouders en de al eerder genoemde oom Rien uit Den Helder zijn dat de predikanten H. Rijksen en D. Rietdijk. Hun prediking is mij tot veel zegen geweest.”

Hoe typeert u uw eigen positie in de Gereformeerde Gemeenten?
„Ik heb veel liefde voor mijn kerkverband. Laten we wel oppassen voor verkokering en niet alles ophangen aan uiterlijke dingen. Ik zal de dag prijzen dat de kerken in de rechterflank van de gereformeerde gezindte samen op weg gaan. Wat zal dat een getuigenis zijn naar de wereld, maar ook intern vruchtbaar zijn voor onze kinderen.”

U bent al sinds 1973 ambtsdrager in de gereformeerde gemeente van Berkenwoude. Draagt de gemeente een Kole-stempel
„Beslist niet. Ik ben geen autochtone Perkouwer, zoals ze hier zeggen. Ik geef wel alle catechisaties, ga ook op ziekenbezoek en mag m'n steentje bijdragen.”

U voelt zich het meest thuis in een kleine gemeente. Boven de 600 leden zou een kerkelijke gemeente volgens u gesplitst moeten worden. Is dat haalbaar met zo'n groot predikantentekort in de Gereformeerde Gemeenten?
„Ik hoop van harte dat de komende jaren heel veel jonge mannen tot de Theologische School worden toegelaten. Misschien moeten we naar een ander systeem toe, bijvoorbeeld dat geschikte kandidaten voor één jaar worden toegelaten. Een soort propedeuse, waarna een evaluatiegesprek volgt en er een definitieve beslissing valt.”

U bent zestig en hebt er veertig dienstjaren op zitten...
Kole begrijpt de hint. „Ik ben druk in overleg met mezelf wanneer ik zal stoppen. Ik wil graag op een fijne manier weg en niet in een gat vallen.”

Geen behoefte nog aan ontspanning en wat klussen in en om het huis?
„Om eerlijk te zijn: Ik ben bang voor elektriciteit, ik ben ook bang om op m'n vingers te slaan en de tuin is leuk, maar die moet binnen een uur klaar zijn.”