Kerkelijk Leven 29 september 2000

Oostenbrink verdedigt dissertatie kerkrecht

Binding belijdenis was
voor '51 motor en rem

Van onze kerkredactie
UTRECHT – De binding aan de belijdenis heeft gefunctioneerd als motor en leidraad bij de totstandkoming van de hervormde kerkorde van 1951. „Men wilde af van de besturenkerk en in de belijdenis zag men een alternatief. Daarin staat het ambt centraal. Tegelijk betekende dit dat de ambten ook centraal móésten staan. Er was niet de mogelijkheid iets geheel nieuws te bedenken.” Daarmee stond de binding aan de belijdenis een geheel nieuwe bewerktuiging van de kerk in de weg.

Deze verklaring op het organisatorische vlak gaf mr. drs. H. Oostenbrink-Evers gistermiddag in Utrecht bij de verdediging van haar proefschrift aan prof. dr. C. Graafland, emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis vanwege de Gereformeerde Bond. Hij vroeg haar, naar aanleiding van een opmerking in haar proefschrift over de beginselen en achtergrond van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk, in welk opzicht de binding aan de belijdenis een sta-in-de-weg is geweest. Volgens prof. Graafland is het zo dat hoe soepeler en beweeglijker men met de belijdenis omgaat, hoe minder moeite het kost de belijdenis een plaats toe te kennen in het bestel.

Volgens mevrouw Oostenbrink is normatief gezien gehoorzaamheid aan de belijdenis nodig. Schrift en belijdenisgeschriften zijn volgens haar wel verschillend verstaan. „De belijdenisgeschriften zijn mensenwoorden. Dat wil de commissie voor de kerkorde niet uit het oog verliezen. Het is daarbij wel zo dat de kerk die heeft uitgesproken in de hoogtepunten van haar bestaan.”

Prof. dr. H. J. Selderhuis, hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn, informeerde bij de promovenda of de commissies die de kerkorde voorbereidden ook hebben overwogen de Dordtse Kerkorde (DKO) opnieuw in te voeren.

De commissieleden zijn daartoe volgens Oostenbrink niet overgegaan, omdat ze in de DKO de apostolaire gerichtheid misten. „De DKO is gericht op zuiverheid en eenheid. Dat wilde de commissie ook. Maar ze wilde nog meer dat de kerk een zendingskerk zou worden.”

Prof. dr. F. G. Immink, hoogleraar praktische theogie vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk, legde de vinger bij de stelling van mevrouw Oostenbrink dat de opdracht, zoals Van Ruler die in 1934 formuleerde, „om met de kerk in al haar geledingen te getuigen van het evangelie van Jezus Christus tegenover overheid en volk” ook de roeping van de kerk in de 21 eeuw verwoordt. „Meent u nou echt”, vroeg prof. Immink, „dat dat zomaar overgeplaatst kan worden?”

Confessioneel
Prof. dr. O. J. de Jong, emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis van de Universiteit Utrecht, gaf aan dat de Nederlandse Hervormde Kerk voor hem vaderlandse, Christusbelijdende volkskerk betekent. „En daar wil ik geen lettergreep van missen.” Hij prees onder andere het feit dat meelevende juristen destijds de reorganisatie uit handen van de theologen hebben gehaald. De promovenda, zelf ook juriste, viel hem daarin bij. „Het is goed geweest dat Scholten en Wagenaar hun inzet en visie hebben gegeven. Juist zij waren het die vonden dat er confessionele elementen in de tekst van de kerkorde moesten komen.”