Geref. Gem. in Ned. steeds meer een Gelders kerkverband
Gereformeerde gezindte trekt de stad uitDoor dr. C. S. L. Janse Als gevolg van de voortgaande ontkerstening hebben de verschillende regio's tegenwoordig niet meer zo'n uitgesproken religieuze signatuur als voorheen het geval was. Limburg is niet meer het homogeen katholieke bolwerk van vroeger en ook in orthodox protestantse gebieden neemt door import of geloofsafval het aantal andersdenkenden toe. Toch is het oude regionale patroon van de verschillende geloofsrichtingen nog wel aan te wijzen. Bovendien vallen er nieuwe concentratietendensen te signaleren. Rome zet altijd nog zijn stempel op het zuiden van ons land. Noord-Holland en bepaalde delen van de noordelijke provincies zijn een bolwerk van vrijzinnigheid en onkerkelijkheid. Ook de protestantenband van Groningen naar Zeeland, die volgens sommigen te herleiden is tot de tijd van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), valt nog goed te herkennen. Naarmate een kerkgemeenschap kleiner is, zullen zich eerder sterke afwijkingen van het landelijke patroon voordoen. Zo blijken de Gereformeerde Gemeenten in Nederland bij uitstek een Gelders kerkverband te zijn. Niet alleen hebben de beide predikanten daar hun standplaats, ook woont bijna de helft (46%) van de leden in die provincie. Daarnaast zijn Zuid-Holland (22%) en Zeeland (15%) van belang. In de loop der jaren is de concentratie op de provincie Gelderland duidelijk toegenomen. Veertig jaar geleden woonde nog maar 35% van de leden van dit kerkverband in het Gelderse. Gereformeerde Gemeenten Voor de Gereformeerde Gemeenten is de provincie Zuid-Holland het belangrijkste. Daar woont 30% van het totale zielental. Nu is Zuid-Holland ook de provincie met de meeste inwoners, maar van de hele Nederlandse bevolking woont toch maar 21% in het Zuid-Hollandse. Na Zuid-Holland is Zeeland voor de Gereformeerde Gemeenten het belangrijkste. Daar woont slechts 2% van de Nederlandse bevolking, maar 23% van degenen die behoren tot de Gereformeerde Gemeenten hebben daar hun onderdak. In Gelderland woont 21% van de leden van dit kerkverband en in Overijssel 10%. De Christelijke Gereformeerde Kerken vertonen veel minder sterke concentraties. Een kwart van hun leden woont in Zuid-Holland. Utrecht (13%) en Gelderland (12%) zijn voor deze kerken eveneens van betekenis. Met die drie provincies hebben we de helft van de christelijke gereformeerden gehad. Verder woont in de provincies Groningen, Friesland, Flevoland (vanwege Urk), Overijssel en Noord-Holland elk zo'n 7 a 8 procent van de christelijke gereformeerden. Voor de vrijgemaakten zijn Overijssel (22%) en Groningen (17%) de belangrijkste provincies. Maar ook Zuid-Holland (14%) en Utrecht (13%) zijn niet onbetekenend. Voor de Nederlands gereformeerden vormen Gelderland (23%) en Overijssel (22%) het kerngebied. Plattelandskerken Belangrijker nog wel dan de spreiding over de provincies is de verdeling naar urbanisatiegraad. De (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) zijn bij uitstek plattelandskerken. Van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland woont bijna de helft in gemeenten met minder dan 10.000 inwoners. De oud gereformeerden hebben geen kerkelijke statistiek, maar uit de volkstellingsgegevens is bekend dat ook zij sterk een plattelandskarakter vertonen. Van de Gereformeerde Gemeenten woont bijna 40% in gemeenten met minder dan 10.000 inwoners. De christelijke gereformeerden zijn met 18% van hun mensen in dit type gemeenten, veel minder een plattelandskerk. Van de Groningse en Friese vrijgemaakten woont meer dan de helft op het platteland. In de rest van het land is dat maar met 18% het geval. Met slechts 9% van hun leden in gemeenten beneden de 10.000 inwoners dragen de Nederlands gereformeerden het minst een plattelandskarakter. Daarentegen woont 23% van hen in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Dat is meer dan bij de vrijgemaakten of de christelijke gereformeerden (allebei 19%). Bij de Gereformeerde Gemeenten woont niet meer dan 9% in stedelijke gemeenten en voor de Gereformeerde Gemeenten in Nederland ligt dat zelfs beneden de 2%. Steden achteruit Voor alle kerken geldt dat zij de laatste decennia hun stedelijke gemeenten hard achteruit zagen lopen. De Hervormde Kerk, die met een algemene achteruitgang te kampen heeft, zag bijvoorbeeld in Rotterdam het aantal zielen verminderen van ruim 350.000 in 1950 tot nog geen 50.000 in 2000. Maar ook de Gereformeerde Gemeenten, die over het geheel genomen een niet te veronachtzamen groei vertonen, liepen in die periode in Rotterdam terug van 7497 leden naar 1965. De Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die in 1960 in Rotterdam nog 495 leden telden met een eigen predikant, zijn daar nu helemaal niet meer aanwezig. De andere grote steden laten een soortgelijk beeld zien. In Amsterdam liepen de hervormden tussen 1960 en 2000 achteruit van 311.000 naar 33.000, de gereformeerden zakten van 35.000 naar 6000, de christelijke gereformeerden van 1812 naar 378 en de Gereformeerde Gemeenten van 625 naar 131. Daarbij moeten we uiteraard bedenken dat de grote steden aanzienlijk in inwonertal zijn teruggelopen. Amsterdam zakte van 870.000 inwoners in 1960 tot 695.000 in 1990. Pas de laatste jaren is een eind gekomen aan de voortdurende daling van het aantal inwoners van de grote steden. Thans gaan de lijnen weer omhoog. Belangrijker was echter nog wel de verandering van de bevolkingssamenstelling. De oorspronkelijke bewoners, met name uit de middenklasse en hogere klasse (onder wie velen uit de gereformeerde gezindte), verlieten in groten getale de stad, die steeds meer bevolkt wordt door allochtonen. Zo telt de Amsterdamse Bijlmermeer wel een groot aantal religieuze groeperingen per vierkante kilometer (wellicht nog meer dan Urk), maar de gereformeerde gezindte is daar niet vertegenwoordigd. Probleem In hoeverre moet de trek van kerkleden uit de stad als een probleem worden gezien? Een probleem is het zeker voor de achterblijvers. Gemeenten vergrijzen, ambtsdragers zijn steeds moeilijker te vinden, de kerken worden steeds leger, andere moeten worden gesloopt of krijgen noodgedwongen een alternatieve bestemming. Maar kan men het de migranten ook kwalijk nemen? Veelal zijn zij de nazaten van hen die zo tussen 1870 en 1960 van het platteland naar de stad trokken. De meesten deden dat niet omdat ze het stedelijk woon- en leefklimaat zo prettig vonden, maar omdat daar werk te vinden was dat op het platteland ontbrak. Inmiddels is de situatie grondig veranderd. Mensen kunnen verder van hun werk gaan wonen dan vroeger. Zij zijn ook vrijer geworden in de keuze van hun werkkring. Er is een omvangrijk proces van suburbanisatie en verstedelijking van het platteland op gang gekomen. Het platteland heeft zijn vroegere pluspunten grotendeels behouden en als gevolg van de massamotorisering en de telecommunicatie veel van zijn oude minpunten verloren. Daarentegen heeft de stad er qua veiligheid, bevolkingssamenstelling en woningaanbod alleen maar minpunten bij gekregen. Geen wonder dat er een forse uitstroom is vanuit de grote stad naar de omliggende gemeenten en vanuit de Randstad als geheel in de richting van Brabant en Gelderland. De gereformeerden zijn daarin oververtegenwoordigd (zij het dat Brabant voor hen minder aantrekkelijk is). Dat hangt samen met hun inkomensniveau (zij behoren in het algemeen niet tot de lager betaalden), maar ook met hun levenshouding en leefpatroon. Zeker voor gezinnen met kinderen is de stad geen aantrekkelijke woonomgeving en de nabijheid van uitgaanscentra zal door mensen uit de gereformeerde gezindte eerder als een minpunt dan als een pluspunt worden gezien. Scholen De aanwezigheid van eigen scholen blijkt zowel in vrijgemaakte als in reformatorische kring een belangrijke factor te zijn bij het kiezen van woonplaats en werkkring. De laatste decennia was er sprake van een concentratie van kerkleden rond de verschillende scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs. Dat ging ten koste van de diasporagemeenten. In kerkverbanden met weinig predikanten en veel vacante gemeenten is er ook duidelijk een trek waar te nemen naar gemeenten die wel een predikant hebben. Dat is met name het geval wanneer dat plaatsen zijn waar op grond van het planologisch beleid van de overheid ook veel gebouwd wordt. Bedrijven van min of meer reformatorische signatuur leveren soms eveneens een niet te verwaarlozen bijdrage aan de concentratietendens. Grote scholengemeenschappen trekken ook veel leerkrachten aan van buiten de regio. Gettomentaliteit Is hier sprake van een ongezonde ontwikkeling? Wordt door deze concentratietendens een verwerpelijke gettomentaliteit aangekweekt? In ieder geval moeten we ons realiseren dat deze concentratie maar een beperkt karakter draagt. Ook al trekt een scholengemeenschap tal van gezinnen aan en leidt de komst van een predikant soms tot een aantal extra verhuizingen, daarmee ondergaat de levensbeschouwelijke signatuur van de betrokken regio nog geen wezenlijke verandering. Wat een kleine minderheid was, wordt een wat grotere minderheid en wat een grotere minderheid was wordt misschien een kleine meerderheid. Bij de trek van kerkleden van de stad naar het platteland en van kleine gemeenten in de diaspora naar grotere gemeenten in concentratiegebieden gaat het om een reeks van individuele verhuisbewegingen. Ieder zal daar zijn eigen argumenten voor (menen te) hebben. De kerkelijke gemeente waar ze keurig netjes hun attestatie inleveren, kan ze moeilijk terugsturen naar hun vroegere gemeente en hun oude woonplaats. Het is ook te begrijpen dat mensen het niet prettig vinden om altijd in een sociaal isolement te leven. Weliswaar kan er ook in diasporagemeenten sprake zijn van hechte sociale contacten, maar evengoed kunnen zich in zo'n kleine gemeenschap (zeker wanneer die maar uit een paar families bestaat) gemakkelijk allerlei spanningen voordoen die moeilijk oplosbaar zijn. Sociale infrastructuur Binnen een grotere kerkelijke gemeente en in een regio met meer gelijkgezinden heeft men nu eenmaal een grotere keus aan sociale contacten, wat met name voor de kinderen (zowel jongere als oudere kinderen) van belang is. Ook is er een omvangrijke sociale infrastructuur van eigen richting aanwezig in de vorm van verenigingen, scholen etc. Er is geen reden om plaatsen met een orthodoxe bevolkingssamenstelling erg op te hemelen. De dorpsadat staat soms op gespannen voet met de Bijbel. Toch kan niet ontkend worden dat daar sprake is van een meer beschermd milieu. In de gemeenteraad zijn de christelijke partijen een factor van betekenis. Het leefpatroon onderscheidt zich gunstig van de rest van het land. Dat geldt voor de zondag, maar ook voor de andere dagen van de week. Uiteraard geldt dat we een roeping hebben naar de brede maatschappij. Maar anders dan vroeger veelal het geval was, is onze actieradius tegenwoordig niet meer beperkt tot onze woonplaats en de directe omgeving. Vanuit Barneveld is de wereld thans net zo makkelijk te bereiken en te bereizen als vanuit Rotterdam. |