Kerkelijk Leven30 juni 2000

Aandeel van doopleden gaat in dalende lijn

Strikte kerken vertonen groei

Door dr. C. S. L. Janse
In de jaren zeventig publiceerde Dean Kelley een boek onder de titel ”Why Conservative Churches Are Growing” (Waarom behoudende kerken groeien). Hij concludeerde daarin dat de Amerikaanse kerken die zo veel mogelijk aansluiting zochten bij de moderne samenleving, in ledental terugliepen, terwijl de meer conservatieve kerken groeiden. Dat gaf aanleiding tot het Kelley-debate, dat jarenlang de gemoederen bezighield. De grondstelling van Kelley (zelf modern protestant en staflid van de Amerikaanse Raad van Kerken) bleef wel overeind, al bleek een aantal zaken toch ingewikkelder te liggen dan hij aanvankelijk gesuggereerd had.

Hoe ligt dat in Nederland? Gaat ook hier de stelling op dat orthodoxe kerken groei vertonen in tegenstelling tot kerken die over het geheel genomen minder strikt zijn in leer en leven? Globaal genomen gaat dat inderdaad op. De kleine vrijzinnige kerken, zoals de Remonstrantse Broederschap, zijn in de loop der jaren gedecimeerd. Het zielental van de Nederlandse Hervormde Kerk in de periode na de Tweede Wereldoorlog daalde met eenderde.

Een duidelijk voorbeeld van de theorie van Kelley vormen de Gereformeerde Kerken. Tot halverwege de jaren zeventig (de periode dat zij tamelijk strikt waren) groeiden zij in ledental, daarna zette de neergang in. In het jaar 2000 tellen de Gereformeerde Kerken bijna 200.000 leden minder dan in 1980.

Bevolkingsgroei
Daarentegen geven de kleinere kerken van gereformeerde signatuur een vrijwel continue groei te zien. Alleen bij de christelijke gereformeerden is die groei de laatste jaren tot stilstand gekomen.

Maar weten de kleine kerken ook de groei van de bevolking bij te houden? Want stilstand in ledental betekent achteruitgang in bevolkingspercentage. De vrijgemaakten, de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland slagen daar wel in. Voor de Christelijke Gereformeerde Kerken lukte dat wel tot in de jaren zestig, daarna niet meer. Ook bij de Gereformeerde Kerken ligt het omslagpunt rond 1970.

Het aandeel van de hervormden in de Nederlandse bevolking laat echter een continue daling zien. Was vlak na de oorlog nog een op de drie Nederlanders hervormd, nu is dat nog maar een op de acht. Samen op Weg zal in die neerwaartse lijn weinig verandering brengen. Op geen enkele manier herwint de Hervormde Kerk daarmee haar oude positie van volkskerk. Hervormden, gereformeerden en luthersen samen hebben in 2000 een even groot aandeel in de Nederlandse bevolking (17 procent) als de Hervormde Kerk aan het begin van de jaren negentig in haar eentje had.

Het globale beeld van de kwantitatieve ontwikkeling van de Nederlandse kerken is dus wel duidelijk. De Rooms-Katholieke Kerk laten we hier grotendeels buiten beschouwing. Zij vormt eveneens een bewijs voor Kelleys theorie. In de jaren dat zij strikt was, groeide de Rooms-Katholieke Kerk als kool en nam ook haar aandeel in de Nederlandse bevolking toe. Na 1970, toen gekozen werd voor een meer progressieve koers, zette de daling in. Een daling die minstens even dramatisch was als de aftakeling van de Hervormde Kerk.

Kerkscheuringen
Uiteraard zijn er een heleboel factoren op te sommen die de ontwikkeling van het ledental van de kerken beïnvloeden. In een aantal gevallen veroorzaken kerkelijke conflicten een breuk in cijferreeksen. De vergelijkbaarheid wordt daardoor bemoeilijkt. Dat geldt voor de Vrijmaking van 1944/45, de uittocht van de buitenverbanders uit de vrijgemaakte kerken aan het eind van de jaren zestig, de scheuring van de Gereformeerde Gemeenten in 1953 en het conflict in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland in het begin van de jaren tachtig.

Ter wille van de vergelijkbaarheid kun je de 'brokstukken' bij elkaar optellen. Dan blijkt bijvoorbeeld dat de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (inclusief de gemeenten buiten verband) thans tweemaal zo veel leden tellen als het ongedeelde kerkverband in 1950.

Door het fenomeen van de geboorteleden (niet in de Hervormde Kerk gedoopt, maar wel uit hervormde ouders geboren) zijn de hervormde cijfers niet zonder meer vergelijkbaar met die van de andere kerken. Daarnaast kent de Hervormde Kerk vanouds, ook onder de belijdende leden, een grote groep randkerkelijken. Lang niet alle 682.000 belijdende leden die de Hervormde Kerk op dit moment telt, kunnen als meelevend worden beschouwd. Ook onder de 401.000 belijdende leden van de Gereformeerde Kerken bevinden zich tal van randkerkelijken. Toch is het de vraag of de Hervormde Kerk wel groter is dan de Gereformeerde Kerken, als we alleen zouden kijken naar de meelevende belijdende leden.

Binnen de Hervormde Kerk is de Kelley-these eveneens van toepassing. Gemeenten van hervormd-gereformeerde signatuur hebben minder randleden en vertonen niet die snelle teruggang als de rest van de Hervormde Kerk. Of zij over het geheel genomen op peil blijven en de groei van de bevolking weten bij te houden, is een vraag die een apart onderzoek zou vereisen.

Geboortecijfer
Uit de discussie in de VS werd wel duidelijk dat de groei van de behoudende kerken niet veroorzaakt werd door grote werfkracht naar buiten. Veeleer was het een kwestie van een hoger geboortecijfer en een beter weten vast te houden van de eigen mensen (met name ook de jongere generatie).

Datzelfde geldt voor Nederland. Voorzover de kerkelijke jaarboeken gegevens publiceren over het grensverkeer, blijkt daaruit dat het saldo negatief is. Er is meer overloop naar de onkerkelijkheid dan dat er door evangelisatie of gemengde huwelijken teruggewonnen wordt. En het kerkelijk grensverkeer laat vaak een verliessaldo zien naar minder strikte kerken.

Het is slechts dankzij het hoge geboortecijfer dat behoudende kerken niet alleen de 'afval' weet te compenseren, maar ook nog in ledental groeien, ja zelfs de groei van de bevolking weten bij te houden. Dat is ook daarom een prestatie, omdat die bevolkingsgroei in Nederland de laatste decennia voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door de migratie. Van die migranten komt slechts een verwaarloosbaar deel terecht in de Hervormde Kerk of de afgescheiden kerken. Een belangrijk deel van hen is moslim of hindoe, en zij die wel een vorm van christendom aanhangen, stichten hier hun eigen kerken.

Aandeel doopleden
Een belangrijke aanwijzing voor het geboorteniveau is de verhouding tussen het aantal doopleden en het aantal belijdende leden. Die verhouding is behalve bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland in de loop der jaren verschoven ten nadele van de doopleden. De Gereformeerde Gemeenten in Nederland zijn de enige kerk die meer doopleden telt dan leden. Wellicht is dat bij de Oud Gereformeerde Gemeenten ook het geval. Die hebben echter geen landelijke statistiek waaruit dat zou kunnen blijken. De kerkelijke statistiek van de Hervormde Kerk vermeldt ook aanzienlijk meer doopleden dan leden, maar die cijfers zijn moeilijk te vergelijken met die van de afgescheiden kerken.

Overigens zou het onjuist zijn om de leden-doopledenverhouding zonder meer te hanteren als maatstaf voor de gezinsgrootte. Allerlei andere factoren zijn daarop eveneens van invloed. Hoe is de totale leeftijdsopbouw van de kerk? Een xxvergrijsde kerk met grote gezinnen heeft uiteindelijk toch relatief weinig doopleden. Op welke leeftijd doet men veelal belijdenis? Naarmate die leeftijd hoger ligt, zal een kerk meer doopleden tellen.

In hoeverre is er sprake van meelevende doopleden die geen vrijmoedigheid hebben om belijdenis te doen? Hoe gaat men om met niet of nauwelijks meer meelevende oudere doopleden? Naarmate de kerkenraad daar meer geduld mee heeft, staan er ook meer doopleden in de kerkelijke registers vermeld.

De Nederlands Gereformeerde Kerken hebben van alle onderzochte kerken het laagste percentage doopleden (36,2). De vrijgemaakten, de christelijke gereformeerden en de gewone gereformeerden zitten rond de 40 procent. De Gereformeerde Gemeenten zitten daar met hun 46,7 procent duidelijk boven, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland komen echter aan 52,7 procent. Daar gaat het percentage doopleden eerder naar boven dan naar beneden.

In de andere kerken heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw duidelijk een daling plaats gevonden. Die was bij de Christelijke Gereformeerde Kerken het grootst, namelijk 12 procent. Bij de vrijgemaakten bedroeg die daling 9 procent, bij de synodaal gereformeerden 7 procent en bij de Gereformeerde Gemeenten 5 procent.

Uiteraard zijn hier meer variabelen in het geding, maar de relatief sterke daling van het percentage doopleden in de Christelijke Gereformeerde Kerken wijst wel op een dienovereenkomstige daling van de gezinsgrootte. Die ontwikkeling heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat deze kerk de laatste jaren geen groei meer vertoont en zelfs langzaam achteruitloopt.

Toekomstige ontwikkeling
In het verleden behaalde resultaten bieden geen garanties voor de toekomst. Een dergelijke clausule vermelden beleggingsfondsen standaard in hun reclamemateriaal. Iets dergelijks zou ook opgemerkt kunnen worden naar aanleiding van deze analyse van de kerkelijke statistieken. Ook al lieten de strikte kerken in de tweede helft van de twintigste eeuw een voortdurende groei zien, het is lang niet zeker dat dat ook in deze eeuw het geval zal zijn.

De stelling dat niet-strikte kerken verder zullen teruglopen is met meer argumenten te verdedigen dan de stelling dat de strikte kerken zullen blijven groeien. Het is niet onwaarschijnlijk dat het geboorteniveau zal dalen en de uitstroom verder toeneemt, terwijl de instroom van buiten zeer beperkt blijft.

De ontwikkelingen op het gebied van de kerkelijke statistiek zijn uiteraard niet zonder betekenis. Maar we weten ook dat de zichtbare en de onzichtbare kerk niet samenvallen. Er is veel kaf onder het koren. Dat was vroeger zo, dat is nu zo en het zal in de toekomst niet anders zijn. Of moeten we ons veeleer afvragen of er nog koren is onder het kaf?