Meditatie | 17 juni 2000 |
Wee hen...want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn!Hosea 9:12 In deze tekst zien wij het grootste oordeel dat de Heere dikwijls op zijn volk legt: Hij gaat van hen weg. Door dit wee geeft de Heere te kennen wat de allergrootste en verschrikkelijkste ellende is die de mens kan treffen. De Heere Jezus heeft tijdens Zijn omwandeling veel van deze weeën uitgesproken: Wee u Chorazin!; Wee u, gij Farizeeën; Wee u die nu lacht enzovoorts. In het tweede deel van de tekst dreigt Hij van hen te zullen wijken. Maar, zult u zeggen, de Heere is immers overal tegenwoordig! Er is echter een tegenwoordigheid van God die onderscheiden is van de algemene tegenwoordigheid bij al Zijn schepselen. De tegenwoordigheid waarvan hier sprake is, is niet anders dan de heilige en genadige bijwoning van God de Heere in de mens, zodat de Heere Zichzelf in Zijn eigenschappen en heerlijkheid aan die mens ontdekt. Als de Heere van ons wijkt en weggaat, onttrekt Hij het licht dat God in de ziel laat schijnen en geeft een duisternis. Zo zegt de Heere van Zijn kerk te wijken wanneer er weinig vromen zijn. Zo'n kerk kan wel uiterlijke voorspoed hebben, de Waarheid, belijdenis en leraren, maar God kan geweken zijn. Sommigen van Gods kinderen worden weggehaald voor de dag des kwaads, andere worden verstoten. Weer anderen gaan heen omdat ze met de uiterlijke 'schors' niet meer van doen willen hebben. Och, we zien het gevaar niet en al slapende merken we de hand des Heeren niet op. J. van Lodenstein, predikant te Utrecht |
![]() |