Kerkelijk Leven 19 mei 2000

Symposium ”Voetius” over verhouding schriftuitleg en prediking

Het 'nut' van de moderne exegese

Van onze kerkredactie
UTRECHT – „Mag ik er in de preek van uitgaan dat Jezus' woord ”Ik ben het Brood des levens” direct tot ons komt, of moet ik de gemeente vertellen dat deze uitspraak een interpretatie achteraf van de apostel Johannes is?” Met deze vraag zette prof. dr. C. Graafland gistermiddag een wetenschappelijke discussie met beide benen op de grond van het gemeenteleven.

De studentenvereniging Voetius organiseerde in Utrecht een symposium onder de titel ”Tussen tekst en preek”. De bijeenkomst maakte deel uit van het jubileumjaar van de honderdjarige theologenvereniging. Centraal stond de vraag welke rol de moderne exegese speelt in de voorbereiding van de preek, toegespitst op Johannes 6.

Uitgesloten
Voor dr. B. W. J. de Ruyter, in Leiden gepromoveerd op een nieuwtestamentisch onderwerp, is het „uitgesloten” dat de vragen van de moderne exegese niet in de prediking terugkeren. „Ik denk namelijk dat deze vragen goeddeels ook de vragen van onze cultuur zijn.”

De Ruyter stelde vast dat de rede in Johannes 6 over het brood des levens niet in de andere drie Evangeliën staat. De aanleiding dat de Heere Jezus de rede uitsprak, het wonder van de vermenigvuldiging van de broden, is echter wel in Matthéüs, Markus en Lukas te vinden. Dit bracht hem tot de conclusie dat Johannes de rede „in de mond van Jezus heeft gelegd, zonder dat hij daar enig aanknopingspunt voor had in de hem overgeleverde woorden van Jezus.”

Voor prof. dr. F. G. Immink ging deze stelling „te kort door de bocht.” Volgens de Utrechtse kerkelijk hoogleraar maakte De Ruyter wel „veel speculatieve opmerkingen”, maar die leveren met betrekking tot de uitleg en de predikkunde „niet zo veel op.” Meer in het algemeen stelde hij dat je met moderne methoden van exegese „misschien dichter bij de bijbeltekst komt, maar kom je daarmee ook dichter bij het leven?” Volgens hem „vaak niet.”

Rond deze nogal uiteenlopende visies cirkelde ook een fors deel van de discussie. „Met alle lof die de historisch-kritische exegese verdient”, verduidelijkte Immink zijn visie, „komt ze niet bij het leven. De Schrift gaat over de ontmoeting tussen God en mens. Het opsplitsen van de tekst in allerlei bronnen kan nuttig zijn, maar het helpt me geen centimeter om het getuigenis te verstaan dat van de teksten uitgaat.”

Interpretatie
Vinden we in de Schrift nu de waarheid omtrent Jezus, of komen we niet verder dan de interpretatie van Zijn discipelen? Voor De Ruyter bleek dat een moeilijk punt te zijn. „Vanuit de historische exegese is het heel moeilijk enig woord aan Jezus toe te schrijven.” Wat Johannes Jezus „in de mond legt”, ligt volgens hem wel in de lijn van wat de eerste gemeente over Jezus overleverde. Achter de verhalen staat voor De Ruyter „God Die macht heeft over de wereld.”

Verkondigt u interpretatie van mensen over Jezus, of verkondigt u Jezus zelf, drong Immink bij De Ruyter aan. „U gelooft toch in het werk van de Geest”, reageerde deze. „Wat heeft dat met mijn vraag te maken?” „Als je gelooft in de leiding van de Geest, is de interpretatie van de eerste gemeente niet een willekeurige”, lichtte De Ruyter toe. „Met dit beroep op de Geest is de tekst dus geen menselijke interpretatie meer”, stelde Immink tevreden vast. „Maar daarmee vervalt uw hele redenering.”

De Ruyter gaf toe dat hij in een spanningsveld staat. „Als wetenschapper zet ik me in voor de historisch-kritische exegese. Maar ik trek me ook terug op de positie van een gelovige. Dan sta ik in een christelijke gemeenschap en krijg ik de woorden van de Schrift overgeleverd als woorden van Godswege. Het geheim van deze woorden kan ik niet met wetenschappelijke methoden vastzetten.”

In de weg staan
Dr. B. Loonstra begon zijn lezing met de vraag of de moderne wetenschappelijke exegese „ons wel kan helpen de Bijbel te verstaan, of staat ze dat goede verstaan veeleer in de weg.” Zelf is de christelijke gereformeerde predikant –bekend geworden door zijn boek ”De geloofwaardigheid van de Bijbel”–, van mening dat het „onmogelijk” is aan moderne exegese voorbij te gaan.

De historisch-kritische methode blijft wel „gevangen” in haar eigen historische vooronderstellingen, kritiseerde de christelijke gereformeerde predikant. „Zo laat de historische methode de prediker, die juist belang heeft bij de betekenis van de tekst voor het heden, in de kou staan.”

Tijdens de discussie spitste hij dit punt nog wat toe. „Als je alle nadruk legt op de betekenis van de tekst zoals die oorspronkelijk klonk, wordt de Bijbel dan niet een gedateerd boek? Is de actualisering naar deze tijd helemaal een zaak van onze creativiteit en niet een zaak van de tekst zelf?” Loonstra zei bang te zijn dat via deze weg het Sola Scripura (de Schrift alleen) van de Reformatie zoek raakt.

In „aangepaste vorm” is moderne schriftuitleg naar zijn overtuiging „wel degelijk verenigbaar met het gereformeerde schriftprincipe.” Hij noemde als „correctie” op de historische kritiek dat in de exegese de „volle ruimte” wordt gelaten voor Gods openbaring in de Schrift.

De gereformeerde schriftleer behoeft volgens Loonstra op zijn beurt „op onderdelen” herijking. Naar zijn mening is het dogma van de duidelijkheid van de Schrift in de gereformeerde hermeneutiek te veel verbonden met de „ene, letterlijke schriftzin.” Wat in de tekst staat, moet dan ook letterlijk zo gebeurd zijn.

Dr. Loonstra ziet waarheid zelf eerder als een „verbeeldende benadering” van het „onuitsprekelijke” van Gods wezen en van de unieke heilsdaden. Naar zijn overtuiging bewaart deze houding je ervoor dat je „krampachtig” vasthoudt dat alles letterlijk gebeurd is zoals het in de teksten staat.

Lef
Volgens De Ruyter laten de uitkomsten van de moderne exegese zich meestal niet rijmen met wat in de gemeentetheologie gangbaar is. Het vraagt volgens hem van de prediker „lef” iets anders te zeggen dan wat de gemeente graag wil horen.

Volgens Immink wordt de exegese van teksten nogal eens „ingekapseld.” In de orthodoxie ziet hij bijvoorbeeld vaak dat een „heilsordelijk schema over de tekst heen klapt.” In andere kringen ziet hij juist dat de tekst nogal eens illustratie wordt van diepmenselijke ervaringen. Veel hedendaagse prediking, concludeerde hij, is gericht op de mens. Daarmee dreigt, „ook in de gereformeerde prediking”, het licht niet meer zozeer op Gods openbaringsweg te vallen. Een fundamentele fout, aldus Immink.

De lezingen kregen een praktische toespitsing in een preek van dr. J. Hoek over Johannes 6, waar de Heere Jezus spreekt: „Ik ben het brood des levens.”