Tweede-Kamerverkiezingen 6 mei 1998

CDA verliest vooral onder katholieken

Noorden voor CDA en
PvdA meest stabiel

Van een onzer redacteuren
APELDOORN – Het CDA heeft zich gisteren in het protestantse noorden beter gehouden dan in de rest van het land. Verloor de partij in Brabant een kwart van zijn stemmen, evenals in de randstadprovincies (Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht), in Friesland lag het stemmenaantal maar 7 procent lager dan vier jaar geleden. In de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel verloor de partij eenachtste van haar stemmental. Dat is duidelijk minder dan het gemiddelde. Het landelijk verliespercentage lag op ruim twintig.

In ieder geval heeft het inzetten van een rooms-katholieke lijstaanvoerder (in plaats van de gereformeerde Brinkman) niet geleid tot een terugwinnen van rk-stemmen. Het beperkte verlies in protestantse regio's verklaart ook voor een deel waarom een partij als de RPF maar zeer beperkt geprofiteerd heeft van het verlies van het CDA. Het waren vooral randkerkelijke en rooms-katholieke kiezers die de partij verlieten.

Vergrijsd
Het onderzoek dat bureau Inter/View op de verkiezingsdag zelf verrichtte, bevestigt het beeld dat het kiezersbestand van het CDA aanzienlijk vergrijsd is. Onder de 65-plussers heeft de partij twee keer zoveel aanhang dan onder de leeftijdsgroep beneden de vijftig jaar. Dat belooft weinig goeds voor de toekomst. Zouden alleen de 65-plussers gestemd hebben, dan was de verkiezingscampagne uitgelopen op een nek-aan-nekrace tussen Kok en De Hoop Scheffer, die dan met twee of drie zetels verschil door de premier zou zijn gewonnen. Zou alleen de leeftijdsgroep beneden de 50 hebben mogen stemmen, dan was De Hoop Scheffer gevaarlijk dicht in de buurt gekomen van D66 en GroenLinks. Het CDA vindt zijn basis ook duidelijk op het platteland. In niet-stedelijke en weinig stedelijke gemeenten haalt zij altijd nog een kwart van de stemmen, tegen 10 à 15 procent in de grote steden.

De PvdA won in het hele land. Alleen in de hoofdstad moest zij iets terrein prijsgeven. D66 verloor daar betrekkelijk weinig. Ook voor de socialisten gaf het noorden de geringste verschuivingen te zien. De winst voor Kok was daar verhoudingsgewijs lager dan elders. In Brabant steeg het stemmenpercentage van de PvdA met eenderde (van 21 naar 29). In de provincies Groningen, Friesland en Drenthe ging de partij minder dan een tiende deel vooruit.

In acht van de twaalf provincies werd de PvdA de grootste partij. Alleen in de provincies Flevoland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland moest zij die plaats overlaten aan de VVD. Die partij domineert in wat ruim genomen de randstad kan worden genoemd.

Qua leeftijdsopbouw vertoont het kiezersbestand van de PvdA een redelijk beeld. Alleen onder de jongeren (18-24 jaar) is de partij ondervertegenwoordigd. In die leeftijdsgroep werd de VVD het grootst. Ondanks alle kritiek op het sociale beleid van het paarse kabinet scoort de PvdA het hoogst onder de lagere inkomensgroepen. Daar stemt twee van de vijf kiezers op Kok, tegen een op de vijf bij de hoogste inkomens.

De VVD vertoont in dat opzicht een nog schever beeld. Onder de hogere inkomens is zij veruit de grootste partij, maar bij de laagste inkomensgroepen stemt maar een op de tien op Bolkestein. Qua leeftijdsverdeling zit de VVD niet slecht. Alleen onder de ouderen is zij ondervertegenwoordigd. Dat hangt waarschijnlijk samen met de sterke positie die het CDA onder de 65-plussers inneemt.

Van CDA naar VVD
De winst van de VVD was vrij gelijkmatig gespreid over het hele land, met een forse uitschieter naar boven in de twee zuidelijke provincies. In Noord-Brabant steeg het VVD-percentage met eenderde (van 18 naar 25), in Limburg was de groei verhoudingsgewijs nog groter (van 15 naar 21). Dat hangt samen met het relatief grote verlies van het CDA in deze regio.

Is het CDA vooral sterk op het platteland en vormen de grote steden altijd nog een bolwerk van de PvdA, de VVD is (hoewel de afwijkingen niet groot zijn) het sterkst in de matig verstedelijkte gemeenten.

D66, de grote verliezer van de verkiezingen van gisteren, hield zich nog het beste in de provincies Utrecht en Noord-Holland. Daar was het verlies maar eenderde. In de andere provincies liep het tussen de 40 en de 50 procent.

D66 is altijd nog duidelijk ondervertegenwoordigd onder de ouderen. Daarentegen doet de partij het onder de jonge kiezers en in de groep van 35 tot 50 jaar (die jong waren toen D66 nog jong was) relatief goed. D66 is ook, zij het minder dan de VVD, een partij van de hogere inkomens.

Dat is GroenLinks duidelijk niet, al is het kiezersbestand van deze partij minder eenzijdig samengesteld dan dat van de Socialistische Partij. Dat is echt een partij van de lagere inkomensgroepen. GroenLinks heeft wel een relatief jong kiezersbestand, terwijl de SP veel gelijkmatiger gespreid is over de verschillende leeftijdsgroepen. GroenLinks is relatief sterk in Noord-Holland, de SP heeft haar bolwerken altijd nog in het zuiden. Voor beide partijen geldt wel dat hun stemmenpercentage hoger ligt naarmate men meer verstedelijkte gebieden onder de loep neemt.

Klein christelijk
Voor het blok van de kleine christelijke partijen geldt precies het omgekeerde. Zij hebben duidelijk hun bolwerken op het platteland, zij het dat dat voor de SGP sterker geldt dan voor RPF en GPV. Zo is alleen in de niet-stedelijke gemeenten de SGP groter dan de RPF. In de sterk stedelijke gemeenten is daarentegen niet alleen de RPF, maar ook het GPV groter dan de SGP.

Per provincie bezien is het GPV in de provincies Groningen en Drenthe het grootste van de drie. In Groningen steekt de partij zelfs ver boven de andere twee uit. De SGP is de grootste in de provincies Gelderland, Zuid-Holland en Zeeland. In alle andere provincies voert de RPF de boventoon.

De aanhang van de drie partijen is redelijk gespreid naar leeftijd. Ook in de verschillende inkomensgroepen zijn de partijen normaal vertegenwoordigd. Alleen onder de hoogste inkomens heeft 'klein christelijk' relatief weinig aanhangers. Verhoudingsgewijs deed de RPF het het beste in Flevoland, Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland. In het noorden viel nauwelijks groei te bespeuren.

Progressief
Bij de analyse van de verkiezingsuitslagen van gisteren bleek dat de progressieve partijen (PvdA, D66, GroenLinks en SP) precies de helft van het aantal kamerzetels veroverd hebben. Nu is de tegenstelling tussen de zich progressief noemende partijen en de andere tegenwoordig veel minder relevant dan bijvoorbeeld ten tijde van het kabinet-Den Uyl. De paarse coalitie heeft deze tegenstelling grotendeels doorbroken. Van twee blokken zal in de nieuwe kamer niet of nauwelijks sprake zijn.

Bekijken we het regionaal dan geldt dat de zogenoemde progressieve partijen een meerderheid van kiezers achter zich hebben in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland. Verder is het zo dat naarmate de verstedelijkingsgraad toeneemt, het stemmenpercentage op de progressieve partijen hoger ligt. Op het platteland behalen ze maar iets meer dan 40 procent van de stemmen, in de sterk stedelijke gemeenten komen ze bij elkaar aan de 60 procent.