Antirevolutionaire staatsleer in de lijn van Groen
Groen pionier van christelijke politiekDoor A. de Jong en B. J. Spruyt Groen van Prinsterer was vooral een pionier en voorloper die grote principiële lijnen trok. Hij was geen systeembouwer. Om die reden kunnen de verschillende christelijke politieke partijen zich alle met een zeker recht op zijn erfenis beroepen. De concrete uitwerking van zijn gedachtegoed kwam pas in de volgende generatie. Prof. dr. J. de Bruijn, hoofd van het aan de Vrije Universiteit verbonden Historisch Documentatiecentrum voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme sinds 1800, vindt dat Groen qua karakter al geen man was om grootse gedachtestelsels te bouwen. De Bruijn wijst er onder meer op dat Groen zich met verschillende denkers, in binnen- en buitenland, rooms-katholiek en protestant, verwant wist en veel aan hun gedachtegoed ontleende. Hij ging nogal eclectisch te werk. Ook al wist hij zelf dat hij op bepaalde punten principieel met andere denkers van mening verschilde, dan was hij nog bereid om het goede in hun werken over te nemen. Maar er is nog een andere reden waarom Groen van Prinsterer maar zo zelden concreet werd, een belangrijk punt in zijn politieke loopbaan dat GPV-ideoloog Verbrugh vorige week in deze krant betreurde, maar dat SGP-kamerlid Van den Berg juist prees. De Bruijn schrijft dat ontbreken van het aandragen van concrete alternatieven in Groens politieke werk toe aan de tijdsomstandigheden. Groen was de eerste christenpoliticus die principieel verzet tegen het liberalisme aantekende. Hij kon daarbij nauwelijks op het denkwerk van voorgangers terugvallen. Hij was dus een voorloper en pionier die alleen nog maar de grote lijnen kon trekken. De concrete uitwerking van zijn gedachtegoed had plaats in een volgende generatie, die van de antirevolutionaire leider Abraham Kuyper en De Savornin Lohman, (vertegenwoordiger van de Christelijk-Historische Unie (CHU), red.). Met oog voor de details hebben zij, en dan met name Kuyper, Groens ideeën verder uitgewerkt in een staatsleer. Bovendien hadden zij ook meer oog voor het belang van de organisatorische aspecten van het politieke bedrijf. Reveil Als voorbeelden noemt De Bruijn de sociale kwestie en het vraagstuk van de slavernij en de koloniale politiek. De sociale kwestie kwam eind negentiende eeuw, dus na Groens dood, pas op de agenda als politiek probleem. Groen was zeker een sociaal bewogen man, maar stond in zijn benadering van de sociaal-economische nood onder grote lagen van de bevolking nog volledig in de traditie van het Réveil. Hij was van mening dat vooral de kerk hier een belangrijke taak had. Kuyper pakte het probleem veel structureler aan. Zowel over de slavernij als over de liberale uitbuiting van onze overzeese gebiedsdelen heeft Groen regelmatig zijn verontwaardiging uitgesproken. Maar Kuyper heeft die noties pas kunnen uitwerken en concretiseren in een ethische politiek. Het verschil van mening over de juiste interpretatie van Groens gedachtegoed is overigens al bij Kuyper en De Savornin Lohman begonnen, benadrukt De Bruijn. Dat vier politieke partijen CDA, SGP, GPV en RPF zich nu op hem beroepen is dus zo vreemd nog niet. Al is het mij wel opgevallen dat zowel Koekkoek en Verbrugh als Ouweneel en Van den Berg tamelijk voorzichtig zijn bij hun pogingen hun politieke ideeën tot die van Groen te herleiden. De Bruijn is momenteel bezig met de uitgave van de briefwisseling tussen Kuyper en De Savornin Lohman. Die uitgave moet over een paar jaar verschijnen. Hun conflict dat uiteindelijk leidde tot het ontstaan van de Christelijk-Historische Unie naast de Anti-Revolutionaire Partij had een aantal aspecten. Het was ook een conflict tussen twee sterke karakters. De aristocratische De Savornin Lohman, eveneens sterk overtuigd van zijn eigen gelijk, weigerde te buigen voor de dominerende persoonlijkheid van de volksmenner Kuyper. Antithese Die botsing tussen twee karakters werd nog aangescherpt door het conflict tussen Kuypers politieke monisme en het dualisme van de Savornin Lohman. Kuyper, hoofdredacteur van De Standaard, dacht dat hij als politiek leider 'zijn' fractie in de Tweede Kamer en 'zijn' ministers in het kabinet precies kon vertellen wat zij moesten doen en laten. Lohman benadrukte daarentegen de eigen verantwoordelijkheid van die fractie en die bewindslieden. Het meest principieel was hun meningsverschil over de vraag hoe ver de antithese tussen christelijk en niet-christelijk kon worden doorgevoerd. Lohman vond dat Kuyper daarin veel te ver ging. Hij was van mening dat een politieke partij héél het volk in het vizier moest blijven houden en bepaalde delen van het volksleven niet zomaar aan het atheïsme mocht uitleveren. Beide politici, zowel Kuyper als Lohman, konden zich voor hun standpunten op bepaalde ideeën van Groen beroepen, vindt De Bruijn. De Amsterdamse hoogleraar vindt ook dat de antirevolutionaire staatsleer duidelijk in de lijn van Groen ligt. Kuypers opvattingen over de soevereiniteit in eigen kring vind je bij Groen nog niet zo duidelijk terug, maar Groen had zeker opvattingen die in die richting wijzen. Sinds het einde van de achttiende eeuw werd het Nederlandse overheidsbestel steeds centralistischer. In Groens verzet daartegen zo was hij onder meer bang dat Thorbeckes plannen te diep in de maatschappelijke verbanden zouden ingrijpen hoor je de echo's van het oude gewestelijke particularisme. Voor Groen waren de intermediaire structuren, zoals Koekkoek dat noemt, heel belangrijk. Kuypers leer van de soevereiniteit in eigen kring kun je ook als een concretisering van die notie beschouwen. Ons Program Ook artikel 4 van Ons Program, de vuistdikke 'bijbel' van de ARP, is volgens De Bruijn geheel in de geest van Groen. Daarin staat dat overheidspersonen alleen in hun consciëntie tot gehoorzaamheid aan Gods geboden zijn gehouden. De Bruijn noemt die opvatting een explicitering van Groens standpunt. Volgens De Bruijn heeft Groen op een gegeven moment moeten erkennen dat kerk en staat in Nederland definitief gescheiden waren, hoe moeilijk hij het daar ook mee had. De Bataafse Republiek had al de scheiding van kerk en staat gebracht, die in de grondwet van 1848 nog consequenter is uitgewerkt. Vooral in 1857, toen de Onderwijswet van Van der Brugghen werd aangenomen, begreep Groen dat de weg terug was afgesloten. In zijn hart is hij van die christelijke natie nooit los kunnen komen, maar in de politieke praktijk erkende hij de bestaande verhoudingen als gegeven en ging hij over tot de tactiek om via de gelijkberechtiging van alle gezindheden het christelijke volksdeel in staat te stellen om het openbare leven te herkerstenen. Van vrijheid van godsdienst en geweten is Groen overigens altijd een voorstander geweest, zowel voor als na 1848/1857. Dit standpunt is in artikel 4 van Ons Program uitgewerkt. Daarin staat met zoveel woorden dat de ARP ernaar streeft om binnen het staatsbestel zoals dat in 1848 vorm had gekregen, de invloed van het christelijk volksdeel zo groot mogelijk te maken zodat Nederland weer aan de ordonnanties Gods zou worden onderworpen. Dit standpunt vloeit voort uit de erkenning dat je niet terug kunt naar de verleden tijd. Groen verschilde daarin al van mening met Bilderdijk en de jonge Da Costa. Romantisch idealist Er is, tot slot, één aspect in de vorige week geplaatste interviews met de partijpolitieke smaakmakers dat volgens De Bruijn te zeer onderbelicht is gebleven. Groen is te veel belicht als nationaal politicus, terwijl hij een man van internationale allure was. De geloofsstrijd tegen de geest van de revolutie was voor hem een internationale strijd. Als historicus was Groen zeker een romantisch idealist in de calvinistische traditie, maar dat laat onverlet dat hij naar eigen opvatting deel uitmaakte van een Europese partij. Wat natuurlijk nog niets zegt over de houding die Groen tegenover het twintigste-eeuwse proces van Europese politieke eenwording zou hebben ingenomen. We moeten ook niet proberen daarover een mening te formuleren. Het is goed als christenpolitici zich bewust bij een bepaalde traditie willen aansluiten, maar het gevaar van anachronismen ligt daarbij voortdurend op de loer, waarschuwt historicus De Bruijn. |