Erfgenamen van Groen 26 februari 1998

RPF'er prof. Ouweneel vond met Groen de weg naar de politiek

Voor de soevereiniteit in eigen kring

Door B. J. Spruyt
DE BILT – Prof. dr. W. J. Ouweneel, van de vergadering van gelovigen, overwon een aantal jaren geleden zijn aversie tegen de politiek: hij ging stemmen, werd lid van de RPF en staat nu zelfs tiende op de kandidatenlijst. Bij zijn politieke keuze was Groen van Prinsterer zijn leidsman. „Met hem voelde ik mij altijd al geestelijk verwant en de essentiële notie van de soevereiniteit in eigen kring vind je in een notedop al bij hem terug”.

Er is in ieder geval één opmerkelijke parallel tussen het leven van Groen en dat van Ouweneel. Doelend op de belangrijke rol van zijn echtgenote in Groens leven, zei een van zijn vrienden eens dat Groen „gekomen is waar hij is gekomen aan de hand van een vrouw”. Dat geldt ook voor Ouweneel.

Want zijn echtgenote ging een aantal jaren geleden spontaan naar de stembus. „Ik was overrompeld door de intuïtie van mijn vrouw. Ze is nogal rechtdoorzee. En ik dacht: Maak ik het niet veel te ingewikkeld met al mijn moeilijke argumenten tegen de politiek?”

De argumenten om toch politiek actief te worden, vond hij alsnog. „En als de Ouwenelen eenmaal om zijn... Mijn zoon staat kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen in Utrecht, mijn dochter hier in De Bilt. Allebei voor de RPF”, zegt de evangelische smaakmaker, die behalve docent aan de Evangelische Hogeschool ook hoogleraar is in Potchefstroom en Heverlee.

Hemelburgers
In evangelische kringen heeft men altijd wat huiverig, zo niet volstrekt afwijzend tegenover het politieke bedrijf gestaan. „Ik kom uit een traditie die eigenlijk wel veel lijkt op een bepaald deel van de rechts-bevindelijke gereformeerde gezindte. De gemeenschappelijke wortels liggen voor een groot deel in de Nadere Reformatie en het Piëtisme. Het argument tegen deelname aan de politiek was, in onze kringen, dat wij tot het Koninkrijk Gods behoorden. Wat hadden wij met aardse koninkrijken te maken? Wij waren hemelburgers. Wat hadden wij met aardse overheden van doen? Een geliefde uitspraak was: Ik ben op weg naar de hemel en onderweg ben ik ketellapper, of zoiets, maar alleen omdat ik mijzelf in leven moet houden. Verder had je met deze wereld niets te maken”.

„Ik ben van deze opvatting teruggekomen omdat ik op een gegeven moment inzag dat er een verwarring tussen wereld en samenleving aan ten grondslag ligt. Wereld en samenleving zijn niet identiek met elkaar. Dat is een veelgemaakte fout, alsof wij de kerk zijn en alles buiten ons de wereld. De wereld gaat dwars door de kerk heen want ze gaat dwars door ons eigen hart heen. Maar de samenleving is de geordende mensenwereld, waartoe gezinnen behoren, en scholen, bedrijven, verenigingen, kerken en staten. De staat is een van de samenlevingsverbanden die God heeft gegeven. De staat kan heel werelds zijn, maar ook bestuurd worden door mensen die willen leven volgens het Woord van God. Dat geldt ook voor het huwelijk, het gezin of een kerk”.

„Het punt is natuurlijk wel dat je binnen een huwelijk en in een gezin christelijk met elkaar kunt omgaan, of een christelijke school kunt stichten, en je met dat alles verbeelden dat je de wereld buiten de deur houdt. In de staat openbaart de wereld zich veel nadrukkelijker. Veel mensen hebben er een intuïtieve afkeer van omdat ze er zoveel werelds gedoe aantreffen. Maar dat gedoe vind je uiteindelijk overal en doet niets af van het feit dat ook de staat een door God gegeven verband is om het boze te weren”.

Emancipatie

Ouweneel weet dat zijn keuze voor de politiek door steeds meer evangelischen wordt gedeeld. Daar hoopt de RPF ook op, die met een toevloed van evangelische stemmen op 6 mei liefst twee kamerzetels hoopt te winnen. Volgens Ouweneel heeft die omslag in zijn achterban niet zozeer te maken met de klemmende druk van vier jaar paars, maar wel alles met de emancipatie binnen deze kring. „Evangelische christenen zijn gaan nadenken over hun verantwoordelijkheid in de samenleving en accepteren niet meer als vanzelfsprekend de antwoorden die vroeger werden gegeven. Ze waren altijd kleine luyden, maar zijn door scholing en beroep steeds meer vertrouwd geraakt met een actieve participatie in de samenleving, ook op hoge posten. En toen zijn ze zich gaan afvragen: Waarom zou ik wel president-directeur van een groot bedrijf kunnen zijn maar niet wethouder van een gemeente?”

De keuze voor participatie in de staat gaat gepaard met het besef dat die staat wel zijn grenzen moet kennen en zich niet mag mengen in de persoonlijke levenssfeer van mensen. Dat heeft Ouweneel van Groen geleerd en dat heeft hem, naar eigen zeggen, ook weerhouden van een keuze voor de SGP.

„Een keuze voor de RPF is eigenlijk een natuurlijke keuze voor een evangelisch christen. Het CDA komt niet meer in aanmerking omdat ook zo veel niet-christenen momenteel binnen die partij actief kunnen zijn. Het GPV niet, omdat ik niet gereformeerd-vrijgemaakt ben. De confessionele grondslag van die partij maakt haar niet bepaald tot de natuurlijke thuishaven van evangelische christenen. Bij de SGP heb je het probleem van het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (waarin staat dat de overheid „alle afgoderij en valse godsdienst moet weren en uitroeien”, BJS). In de praktijk zal het wel loslopen, maar in theorie is de consequentie van dit standpunt dat zowel de katholieken als de evangelische gemeenten weer de schuilzolders op moeten zodra de SGP aan de macht komt”.

Lef
Er is volgens Ouweneel nog een ander punt in het voordeel van de RPF. Binnen deze partij leeft de „lef” om –in de geest van Groens leus “Tegen de Revolutie het Evangelie”– zich af te vragen welke beginselen van het Evangelie tijdloos zijn en welke beginselen gedateerd zijn en er alleen maar voor dienen een bepaalde status-quo op reactionaire wijze te verdedigen. Als voorbeeld van de afwezigheid van die „lef” binnen de SGP noemt Ouweneel de discussie over de rol van de vrouw. „Maar ik weet zeker dat ook de SGP hierin eens om zal gaan. Dat zal tijd kosten, maar het duurt geen generatie meer”.

Uit de traditie van Groen van Prinsterer en, niet te vergeten, Abraham Kuyper is het inzicht van de “soevereiniteit in eigen kring” voortgekomen. „Kuypers genie heeft hier bepaalde ideeën van Groen verder uitgewerkt. Je hoeft het niet in alles met hem eens te zijn, maar zijn staatsvisie was een gouden greep die RPF en GPV principieel aan elkaar verbindt”.

„Voor die staatsleer van Kuyper mogen we heel dankbaar zijn. Want daar is de staat geen alomvattend verband die zelfs ingrijpt in de godsdienstige keuzes die mensen maken, maar een van de verbanden, naast andere, en die zich niet mag inlaten met de persoonlijke keuzes van mensen maar de publieke gerechtigheid moet handhaven. Heel concreet betekent dit dat een SGP-gemeenteraadslid de bouw van een moskee zal willen tegenhouden, terwijl een RPF'er of een GPV'er daar wel ruimte voor zal laten, omdat hij de vrijheid van een persoonlijke levensovertuiging en van godsdienst voorstaat”.

Nauwe band

Volgens Ouweneel is Groen er tot 1857 van uitgegaan dat hij in een christelijke natie leefde. Nadat de Onderwijswet van Van der Brugghen was aangenomen, zag hij in dat dat niet meer het geval was en is hij een pleidooi voor de neutrale staat gaan voeren. De gelijkberechtiging van alle scholen was de spits van deze koerswending. Dat inzicht is, nog altijd volgens Ouweneel, verder uitgewerkt in Kuypers staatsleer waarin de notie van de soevereiniteit in eigen kring centraal staat.

Groen is voor Ouweneel ondertussen veel meer dan een politicus van wie nog altijd veel valt te leren. Voor zijn boek over de geschiedenis van de eerste vergaderingen van gelovigen las Ouweneel ook de briefwisseling tussen Groen en Jacob Voorhoeve, een van de eerste leidslieden binnen die vergaderingen. „Er was een nauwe band, geestelijk stemden zij overeen. Zowel de vergaderingen als de politiek van Groen en de ARP van Kuyper zijn uit het Réveil voortgekomen, in tegenstelling tot de twintigste-eeuwse evangelische kringen. De afstand tot de vergaderingen is dus eigenlijk nooit zo groot geweest”.