Erfgenamen van Groen 24 februari 1998

Koekkoek adviseert elk jaar “Ongeloof en Revolutie” te lezen

Troost bij Groen van Prinsterer

Door A. de Jong
DEN HAAG – CDA-kamerlid Koekkoek had het de afgelopen tijd moeilijk. Vlak voordat hij de Kamer zou gaan verlaten, ontnam zijn fractie hem het woordvoerderschap over het conflict tussen minister Sorgdrager en procureur-generaal Docters van Leeuwen. Een bittere pil. Koekkoek vond echter troost in het lezen van Groen van Prinsterer.

„Ik vind het ontroerend”, zegt het CDA-kamerlid, „wat ik onlangs las in de tweede druk van “Ongeloof en revolutie”. Die tweede druk kwam twintig jaar na de eerste uitgave uit. Groen blikt dan terug op de voorbije jaren en verwijt zichzelf kleingeloof. Wat heb ik er nu van terechtgebracht, zo luidt zijn schuldbelijdenis, om tegen alle verwijten in te blijven wijzen op die beginselen die zo heilzaam zijn?”

Koekkoek heeft die woorden van Groen als „heel troostvol” ervaren en neemt de houding van de grote staatsman uit de vorige eeuw zichzelf tot voorbeeld. „Juist ook in deze weken, die voor mij niet gemakkelijk zijn geweest”.

De CDA'er doelt op de manier waarop hij door zijn fractie aan de kant is geschoven na de debatten over de al dan niet vermeende opstand van het openbaar ministerie. Koekkoek kijkt op die discussie echter niet met wroeging terug. „Ik heb het debat gevoerd in de geest van Groen. Een kerngedachte van hem is immers dat de volkswil niet in alles beslissend is, maar dat de overheid ook gebonden is aan het recht”.

„Ik heb dat in de discussie met Sorgdrager ook willen doen. Het is niet zo dat een minister haar gang maar kan gaan, zolang de meerderheid in de Kamer haar niet laat vallen. De overheid is gebonden aan algemene rechtsbeginselen”.

Verrassend actueel
Zo is Groen telkens weer verrassend actueel, vindt Koekkoek. „Neem nu zijn angst voor doorgeslagen individualisme. Groen vreesde dat de revolutie allerlei intermediaire structuren, zeg maar maatschappelijke verbanden, om zeep zou helpen. Dan zou er tussen individu en overheid niets meer instaan. Dat probleem speelt in onze tijd ook. Het CDA treedt wat dit betreft regelrecht in het voetspoor van Groen”.

Koekkoek heeft vanwege de voortdurende actualiteit van Groen een duidelijk advies aan ieder christelijk kamerlid: „Lees elk jaar ten minste eenmaal “Ongeloof en revolutie” door. Dat brengt diepgang in je politieke bezig zijn”.

De uit de antirevolutionaire kring afkomstige parlementariër heeft bijna alle werken van Groen in zijn boekenkast staan en las al op jonge leeftijd “Ongeloof en revolutie”. Hij twijfelt er geen moment aan dat het CDA „volop in de traditie van Groen staat”. De CDA-vierslag van gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap vindt Koekkoek in de kern ook bij de grote staatsman uit de vorige eeuw terug, „al moet ik eerlijk zeggen dat ik bij hem geen milieuparagraaf ben tegengekomen”.

Groen noemde in het parlement regelmatig de naam van Jezus Christus, als de Enige bij Wie heil te verkrijgen is voor individu en samenleving. Dat hoor je een CDA'er zelden doen.
„Ik erken zonder meer: het getuigenis dat Groen gaf, daar zijn wij als CDA zuinig mee. Anderzijds: ook de tijdsomstandigheden zijn anders. De politiek is zakelijker geworden. Verder moet zo'n getuigenis niet opgelegd zijn. Het moet waarachtig klinken. Als Van der Vlies iets dergelijks zegt, wordt dat volkomen geaccepteerd. Als ik dat zou doen, zou men wellicht vreemd opkijken”.

Groens ideaal was een christelijke staat, al heeft hij na 1857 noodgedwongen pleidooien gevoerd voor een neutrale staat. Heeft het CDA van die nood een deugd gemaakt?
„Groen heeft moeten erkennen dat het ideaal in zijn tijd niet haalbaar was. Een christelijke staat, zo bleek hem, was alleen mogelijk als er ook een christelijke natie was. Daar zijn we sindsdien alleen maar verder vanaf geraakt”.

„Dat wil niet zeggen dat het CDA nu de neutrale staat accepteert. Daar heb ik moeite mee. De staat is nooit neutraal. Je kunt geen beleidsterrein noemen of er liggen levensbeschouwelijke keuzes aan ten grondslag. Maar een democratie brengt mee dat ieder gelijkelijk invloed heeft op het overheidsbeleid. Als partij probeert het CDA de staat dus in christelijke zin te beïnvloeden”.

Een bekende uitspraak van Groen is dat een christenpoliticus voor zijn mening moet uitkomen juist op het punt waar de tijdgeest bezwaar maakt. Doet het CDA dat?
„Lijkt mij wel. Als de asielzoekers in de samenleving de zondebok worden, spelen wij op die sentimenten niet in. Dat vinden wij goedkoop. Een ander voorbeeld is het gezin. Toen Heerma dat thema op de politieke agenda zette, werd hij uitgelachen. Dat was dus echt tegen de tijdgeest in. Toch is daarmee kennelijk een snaar geraakt, want nu hoor je er steeds meer mensen over”.

Het probleem is dat voor het CDA een gezin ook wel uit twee mannen of twee vrouwen kan bestaan. Dat is toch juist op de tijdgeest meedrijven?
„Dat is een lastig punt. De Bijbel is duidelijk over het huwelijk. Anderzijds heb je met de realiteit te maken. Het CDA is een brede partij, waarin ook mensen zitten die op grond van de Bijbel vinden dat andersoortige samenlevingsvormen geoorloofd zijn. Ik respecteer dat”.

„Eerlijk gezegd vermoed ik dat Groen daar anders over zou denken. Ja, ik weet het wel zeker: die zou veiligheidshalve heel dicht bij de Bijbel zijn gebleven”.

„Het CDA trekt overigens wel een grens, namelijk bij homohuwelijk en adoptie. Het belang van het kind verzet zich in onze ogen tegen adoptie door homoparen”.

Respect
Koekkoek wil niet de pretentie voeren dat alleen het CDA in het voetspoor van Groen treedt. „De kleine christelijke partijen doen dat evenzeer. Ik heb veel respect voor hen, vooral voor het consistente optreden van de twee SGP-kamerleden. Van der Vlies zal van deze opmerking wel gaan blozen, maar het mag toch wel eens gezegd worden”.

„Ondanks de verschillen is er veel dat het CDA en de kleine christelijke partijen bindt. Groen zou zich verheugen als hij zou zien hoeveel parlementariërs er vandaag de dag zijn die bij een christelijke partij behoren. Dat had hij nooit kunnen dromen. Hij was een enkeling, met slechts een paar geestverwanten in de Kamer. Zo bezien is zijn strijd niet tevergeefs geweest”.