Gezondheid 16 november 1999

Goede voeding helpt
tegen doorligwonden

Door W. van Hengel
Minder lijden, kortere wachttijden en lagere kosten. Dat is de winst van een juiste aanpak van decubitus (doorligwonden). Decubitus kost jaarlijks ruim een miljard gulden. Doorligwonden belemmeren het genezingsproces, waardoor patiënten onnodig lang in een zorginstelling moeten verblijven en de wachttijden oplopen. Een gezonde, evenwichtige voeding met toegevoegde vitaminen en mineralen kan echter veel leed besparen, zo blijkt uit onderzoek.

Zo'n 60.000 mensen in ons land lijden dagelijks aan decubitus. Doorligwonden treden vrijwel altijd op als complicatie bij een chronische ziekte. Als patiënten te lang in een bepaalde houding zitten of liggen en er sprake is van een langdurige druk op een en dezelfde plek, neemt de kans op decubitus toe. Door druk- of schuifkrachten ontstaat een tekort aan zuurstof, krijgen de cellen onvoldoende voeding en wordt ook de afvoer van afvalstoffen verstoord.

Veel zorgverleners onderkennen inmiddels het belang van wisselende lichaamshoudingen. Minder bekend is echter het verband tussen voeding en decubitus. Uit diverse wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat een slechte voedingstoestand in belangrijke mate verantwoordelijk is voor het ontstaan van decubitus. Toch wordt hieraan in de gezondheidszorg nog slechts mondjesmaat aandacht geschonken.

Ondervoeding
Bijna 40 procent van de ziekenhuispatiënten in ons land blijkt ondervoed. Zij missen de essentiële voedingsstoffen. Daardoor is hun conditie verzwakt en ligt het verschijnsel doorligwonden levensgroot op de loer. Decubitus is een pijnlijke aandoening, die de kwaliteit van het leven raakt. Bovendien kost de behandeling van eenmaal ontstane wonden handenvol geld. Zo moeten patiënten als gevolg van doorligwonden gemiddeld drie weken langer in een ziekenhuis verblijven. Daarmee houden zij kostbare bedden bezet, waardoor andere patiënten weer later aan de beurt zijn.

Onlangs presenteerde decubitus-expert dr. J. Haalboom, internist in het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en voorzitter van de landelijke stuurgroep decubituspreventie, een onderzoek naar de economische gevolgen van decubitus. Daaruit komt naar voren dat 1 tot 2 procent van de totale kosten in de gezondheidszorg voor rekening van decubitus komt. Met de behandeling van decubitus is jaarlijks 1,1 miljard gulden gemoeid. Naast hart- en vaatziekten, kanker en aids behoort decubitus tot de meest kostbare aandoeningen. Het leeuwendeel van de kosten is toe te schrijven aan een verlengde opnameduur en de inzet van intensieve verpleging. Van de kosten komt 7 procent voor rekening van hulpmiddelen, zoals speciale bedden, matrassen en wondverzorgingsproducten. Slechts 3 procent gaat naar geneesmiddelen en voeding.

Volgens Haalboom kan decubitus ten gevolge van een slechte voedingstoestand al binnen drie tot vier uur ontstaan. „Het gebeurt dat decubitus op de operatietafel ontstaat, zonder dat de artsen het zien of willen zien. Als een week later de wonden verergerd blijken, wordt de schuld ten onrechte bij de verpleging gelegd. Deze zou de patiënt onvoldoende zorg geboden hebben.”

Voorkomen complicaties
Volgens decubitus-expert Haalboom wijst onderzoek uit dat eenderde deel van de Nederlanders –mensen ouder dan 65 jaar– een tekort aan essentiële voedingsstoffen zoals vitaminen en mineralen heeft. Op het moment dat zij ziek worden, wreekt zich dit gebrek. Hun weerstand is laag en hun conditie slecht. „Krijgen zij een heupfractuur, dan hebben ze geen reserves meer.”

Als internist in het UMCU voert Haalboom een anti-decubitusbeleid, waarin goede voeding een belangrijke rol speelt. „Een patiënt die voor een kunstheupoperatie gepland staat, krijgt ruimschoots van tevoren voedingsrichtlijnen. Daardoor kan de kans op decubitus in het ziekenhuis worden verkleind. Is de patiënt eenmaal opgenomen, dan waken wij ervoor dat hij gedurende het verblijf voldoende voedingsstoffen binnenkrijgt.”

Ook worden vrouwen met borstkanker en baarmoederhalskanker in geval van uitgebreide chirurgie of behandeling met kankerceldodende middelen twee weken eerder in het ziekenhuis opgenomen. „Oncologiepatiënten zijn kwetsbaar voor decubitus”, aldus Haalboom. Hun voedingstoestand is over het algemeen niet optimaal. Om een intensieve behandeling goed te kunnen doorstaan en onnodige complicaties te voorkomen, krijgen zij vooraf voeding toegediend. Dat deze aanpak loont, blijkt. Leed in 1984 nog 11 procent van de patiënten in het UMCU aan decubitus, in 1988 was dit tot 7 procent gedaald. De laatste cijfers over 1998 laten een daling tot 6 procent zien, terwijl in andere ziekenhuizen de percentages tot 13 procent bedragen.

Kennisgebrek
Uit een landelijk onderzoek van de stuurgroep decubituspreventie blijkt dat ruim 13 procent van de patiëntenpopulatie in academische ziekenhuizen aan decubitus lijdt; in algemene ziekenhuizen bedraagt dit percentage 23 procent, in verpleeghuizen 32 procent en in de thuiszorg 21 procent.

Volgens vooraanstaande deskundigen is een gebrek aan kennis over voeding mede debet aan de ontwikkeling en verergering van decubitus. Ook schort het aan goed onderling overleg tussen beroepsbeoefenaren van verschillende disciplines. Zo worden diëtisten vaak pas ingeschakeld op het moment dat de patiënt grote, stinkende wonden heeft, die zich nog maar moeilijk laten behandelen. Verder blijven de aanwezige protocollen op het gebied van voedingstherapie in zorginstellingen vaak ongebruikt. Weliswaar wordt bij de opname het gewicht gemeten, maar wat en hoeveel een bepaalde patiënt aan voedingsstoffen nodig heeft, is onbekend.

Geen toezicht
Eveneens ontbreekt het toezicht op de voedselinname tijdens het ziekbed, zo blijkt uit een door verpleeghuisarts drs. J. Schols gepresenteerde enquête onder alle verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland. Schols is directeur patiëntenzorg in zorgcentrum De Riethorst in Geertruidenberg en voerde zijn onderzoek uit in opdracht van Nutricia Nederland. Aanleiding voor de enquête vormt het gegeven dat ruim 32 procent van de verpleeghuisbewoners in meer of mindere mate lijdt aan decubitus. Slechts bij een minderheid van de decubituspatiënten wordt actie ondernomen om voedings- en/of vochttekorten te voorkomen.

Schols noemt het opvallend dat de meerderheid van de verpleeghuizen over een anti-decubituscommissie beschikt, protocollen kent en een diëtiste in huis heeft, maar dat van al deze deskundigheid niet of nauwelijks gebruikgemaakt wordt. Speerpunten van de behandeling zijn nog altijd het gebruik van speciale matrassen, bedden en wisselligging. Pas in het laatste stadium, als een patiënt eenmaal decubitus heeft ontwikkeld, wordt gekeken naar de voeding. Als struikelblokken voor een structureel voedingsbeleid worden tijdgebrek, personeelstekort, onvoldoende kennis en/of alertheid en een hoge werkdruk genoemd.