Gezondheid | 28 september 1999 |
Ze blijven vliegenDoor A. M. Alblas Die vrees is niet bewaarheid, want niet minder dan 90 procent van de verkeersslachtoffers voor wie de helikopter werd ingezet, werd per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Slechts 10 procent van de patiënten ging per helikopter. In toenemende mate werd de aanwezigheid van een traumateam als welkome aanvulling op de ambulancezorg ervaren. De proef zou vijftien maanden duren en wetenschappelijk worden geëvalueerd. Omdat de helikopter minder vaak werd ingezet dan verwacht en de registratie van patiëntengegevens te wensen overliet, werd het experiment een aantal maanden verlengd. Later besloot de bondsraad van de ANWB dat de traumahelikopter tot zeker eind 1998 in de lucht zou blijven. Het werd nog langer. Uiteindelijk wees minister Borst Amsterdam aan als een van de vier traumacentra waar een traumahelikopter zou worden gestationeerd. Behalve in Amsterdam is het gele gevaar inmiddels ook actief in de regio Rotterdam-Rijnmond. Binnenkort volgen Nijmegen en Groningen. De evaluatie van de Amsterdamse proef liet zien dat er met de inzet van het helikoptertraumateam levens zijn gered. Deze levenswinst wordt vervolgens door de verzekeringswereld omgezet in een bedrag per gewonnen levensjaar. Uit deze kosteneffectiviteitsanalyse bleek dat de helikopterinzet zinvol was. De Amsterdamse arts dr. Bernard L. Hübner verdiepte zich in de vraag waaraan die levenswinst toegeschreven zou kunnen worden. Een nogal heikel vraagstuk, zoals hij zelf in zijn proefschrift aangeeft, want wil je dat echt wetenschappelijk bewijzen, dan moet je de ene zwaargewonde patiënt wel behandelen en de andere niet en vervolgens kijken wat het verschil in conditie tussen beiden is bij aankomst in het ziekenhuis. Medisch-ethisch gezien vanzelfsprekend ontoelaatbaar. Vandaar dat Hübner onderzoek deed naar wat een per helikopter aangevoerde trauma-arts meer doet aan medische handelingen dan een ambulanceverpleegkundige en of daaraan de redding van mensenlevens kan worden toegeschreven. Wat bleek? De leden van het traumateam werken volgens een zeer strikt behandelprotocol. Dat leidt ertoe dat zij handelingen verrichten die door ambulancehulpverleners niet worden gedaan als zij die niet nodig achten. Zij vinden bijvoorbeeld de aanleg van een nekspalk bij een slachtoffer niet in alle gevallen noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor het inbrengen van een infuus of het geven van zuurstof. Daarnaast doet een gespecialiseerde traumachirurg in enkele gevallen op de plek van een ongeval ingrepen die anders pas in het ziekenhuis gedaan hadden kunnen worden door specialisten. Hübner zet al die verschillen in medische handelingen op een rijtje en corrigeert ze vervolgens met allerlei statistische factoren. De conclusie van zijn onderzoek is dan dat de aanpak van het traumateam ertoe leidt dat de patiënten in een betere conditie in het ziekenhuis aankomen dan de groep die de traditionele ambulancehulpverlening ontvangt. Helikopters redden dus mensenlevens tegen een kostenplaatje van 5,5 miljoen gulden per jaar per standplaats gedurende de uren dat het buiten niet donker is. Met de inmiddels aangewezen vier traumacentra is in totaal dus een bedrag van 22 miljoen gulden gemoeid. De vraag dringt zich op of, wanneer voor datzelfde geld de ambulancesector intensiever zou worden (bij)geschoold, er eenzelfde resultaat kan worden bereikt. Hübner geeft ook aan dat centralisten op de meldkamer (Centrale Post Ambulancevervoer) beter zouden moeten nagaan of de inzet van een helikoptertraumateam noodzakelijk is. Op zich is dat aan te bevelen, maar die aanpak leidt mijns inziens niet tot een kostenbesparing. De kosten komen voort uit de paraatheid van de helikopter en het bijbehorende traumateam, of ze nu wel of niet vliegen. Ze blijven dus vliegen. De auteur is oud-directeur van de Centrale Post Ambulancevervoer Rijnmond te Rotterdam |
![]() |