Gezondheid 8 juni 1999

Onevenwichtigheden in voeding schaadt gezondheid

Vaatschade door
foliumzuurgebrek

Door W. van Hengel
De gemiddelde Nederlander krijgt te weinig foliumzuur (uit bladgroenten) binnen en te veel linolzuur (uit zonnebloemolie), zo blijkt uit recent onderzoek. De bevindingen vormen een nieuwe wetenschappelijke aanwijzing dat onze huidige voeding onevenwichtigheden vertoont die de gezondheid kunnen schaden.

Foliumzuur (vitamine B11) komt voor in bladgroenten, aardappelen, fruit, lever en volkorenbrood. Het is een zeer temperatuurgevoelige vitamine. Daarom is het belangrijk groenten en fruit zo kort mogelijk te koken en te bewaren, want foliumzuur breekt snel af.

In het lichaam speelt foliumzuur een belangrijke rol bij de celdeling. Zo kan een tekort leiden tot bloedarmoede bij volwassenen en bij het embryo tot afwijkingen aan het centrale zenuwstelsel zoals een open ruggetje. Uit een groot aantal onderzoeken in binnen- en buitenland is verder gebleken dat een tekort aan foliumzuur en aan de vitaminen B6 en B12 leidt tot een verstoring van diverse enzymprocessen. Dat veroorzaakt een verhoogd niveau van het aminozuur homocysteïne in het bloed.

Wie denkt dat hij zich daarover geen zorgen hoeft te maken, heeft het mis. Uit diezelfde onderzoeken blijkt ook dat een verhoogd homocysteïneniveau –net als een verhoogd cholesterolgehalte– een krachtige risicofactor is voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Diverse onderzoekers vonden bij mensen met een te hoog homocysteïneniveau in het bloed meer hart- en herseninfarcten, meer vaatvernauwingen en een verhoogde neiging tot trombose.

Aanbevolen hoeveelheid
De huidige aanbevolen dagelijkse hoeveelheid foliumzuur bedraagt zo'n 200 microgram per dag. „Dat is te laag”, zegt klinisch chemicus in opleiding dr. Janneke Brouwer op grond van onderzoek waarop ze afgelopen vrijdag promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

„Deze aanbeveling is gericht op het voorkomen van bloedarmoede en niet op de preventie van hart- en vaatziekten. Om een verhoogd homocysteïneniveau te verlagen naar een 'normaal' niveau, is minimaal 400 microgram foliumzuur per dag nodig, zo blijkt onder meer uit onderzoek in onze vakgroep onder ruim honderd gezonde vrijwilligers. Meer dan 400 microgram is voor de meeste mensen niet nodig, want het homocysteïneniveau daalt daardoor niet verder. Van de deelnemers aan ons onderzoek had 40 procent een licht foliumzuurtekort. Daar ben je niet ziek van, maar je hebt door het verhoogde homocysteïneniveau wel een verhoogd risico een hart- of vaatziekte te ontwikkelen.”

Slechts zo'n 6 procent van de bevolking haalt de norm van 400 microgram foliumzuur per dag. Dat kan volgens Brouwer worden afgeleid uit de gegevens van de jongste voedselconsumptiepeiling. „Ga je in de berekening uit van de huidige aanbeveling van 200 microgram foliumzuur per dag, dan nóg haalt 13 procent van de mannen en 27 procent van de vrouwen die norm niet. Dat is zorgelijk”, aldus Brouwer.

Als het aan haar ligt, zou de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid foliumzuur in Nederland omhoog moeten. In de VS is al langer beweging aan het front. In een vorig jaar verschenen conceptrapport dat aanbevelingen bevat voor de gewenste hoeveelheden mineralen en vitaminen is de hoeveelheid foliumzuur verdubbeld van 200 naar 400 microgram.

Binnen de Gezondheidsraad wordt momenteel eveneens nagedacht over nieuwe voedingsaanbevelingen, niet alleen ten aanzien van foliumzuur, maar ook wat betreft de overige vitaminen, mineralen en spoorelementen. Een woordvoerster van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding wijst erop dat het nauw luistert bij zulke adviezen. „Er speelt meer mee dan alleen een verlaging van het risico op hart- en vaatziekten.”

Kernvraag
Een van de wetenschappelijke kernvragen is of een verlaging van het homocysteïnegehalte door een hogere foliumzuurconsumptie ook daadwerkelijk leidt tot minder hart- en vaatziekten.

Brouwer: „Daar is nog onvoldoende duidelijkheid over. Dan zou je vergelijkbare groepen mensen in de tijd moeten volgen waarbij bepaalde groepen in wisselende combinaties verschillende doses foliumzuur, B6 en B12 zouden krijgen en een controlegroep niet. Vervolgens moet je dan kijken hoe het in die groepen zit met het homocysteïneniveau en het optreden van hart- en vaatziekten.”

De Groningse onderzoekster maakt duidelijk dat zulk onderzoek zeer duur is en dat de farmaceutische industrie er niet commercieel in is geïnteresseerd. Op foliumzuur en andere voedingssupplementen kun je nu eenmaal –anders dan bij dure cholesterolverlagers– geen patenten nemen.

Er zijn nog meer wetenschappelijke onzekerheden. Zo wees onderzoek in het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit onder familieleden van hartpatiënten bijvoorbeeld uit dat degenen die een verhoogd homocysteïneniveau hadden, vreemd genoeg niet de mensen waren met veel vaatschade. Dat betekent dat een te hoog homocysteïnegehalte kennelijk niet onder alle omstandigheden leidt tot hart- en vaatziekten. De gedachte is dat vaatschade wellicht niet primair wordt veroorzaakt door een te hoog homocysteïneniveau. Als er echter door andere factoren eenmaal vaatschade is ontstaan, bijvoorbeeld door roken, een te hoge bloeddruk of een verhoogd cholesterolgehalte, dan kan een verhoogd homocysteïneniveau mogelijk de schade verergeren. Het zou in dat geval procesversnellend werken.

Het komt er dus op neer dat de precieze rol van homocysteïne bij het ontstaan van hart- en vaatziekten nog niet is opgehelderd. Wel staat zonder meer vast dat het een duidelijke risicofactor is. Patiënten met hart- en vaatziekten en een verhoogd homocysteïneniveau worden in het VU-ziekenhuis dan ook behandeld met een dagelijkse dosis foliumzuur, vitamine B6 en B12. Dit ter voorkoming van een nieuw infarct of verergering van de vaatvernauwing (secundaire preventie).

Ook in het alternatieve circuit wordt veel gewerkt met een dergelijke cocktail van 'aderreinigers'. Zo zijn op Internet bij Amerikaanse farmaceutische bedrijven dergelijke voedingssupplementen per e-mail te bestellen. En tegen een fractie van de prijs die er in ons land door slimme importeurs voor wordt gevraagd.

Voorzichtigheid
De resterende wetenschappelijke vragen maken voedingswetenschappers op dit moment nog voorzichtig met het geven van algemene aanbevelingen ter voorkoming van hart- en vaatziekten gericht op de 'gezonde' bevolking (primaire preventie). Brouwer bevestigt dat. Ook zij ging aanvankelijk niet verder dan een advies om royaal foliumzuurrijke producten te eten.

Maar is zo'n aanbeveling voldoende? „Dat is een hele discussie. Je moet wel behoorlijk veel groenten en fruit eten om de 400 microgram te halen. Waar wij als vakgroep niet tegen zijn, maar waar Nederlandse voedingswetenschappers nog moeite mee hebben, is het toevoegen van foliumzuur aan bepaalde voedingsmiddelen. In andere landen worden bijvoorbeeld ontbijtgranen zoals Corn Flakes verrijkt met foliumzuur en andere B-vitaminen. In ons land is dat eerste nog altijd verboden.”

Gezien het verslechterende eetpatroon van de mensen –uit de jongste peiling bleek een daling van de groente- en fruitconsumptie– is er volgens Brouwer toch veel voor te zeggen. „Als je de advieshoeveelheden wilt halen, ontkom je bij het huidige voedingspatroon haast niet aan voedselverrijking of het innemen van een voedingssupplement.”

Linolzuur
Krijgt de gemiddelde Nederlander te weinig foliumzuur binnen, voor linolzuur geldt het tegenovergestelde. „In het verleden is linolzuur sterk gepropageerd als een middel in de strijd tegen hart- en vaatziekten. Het werkt cholesterolverlagend. De huidige dieetmargarines (Becel, Sense) zitten er stampvol mee.”

Linolzuur is echter slechts een van de twee vetzuren die ons lichaam nodig heeft en die het zelf niet kan aanmaken. Alfalinoleenzuur –ook een cholesterolverlager– is de andere. Beide vetzuren moeten via de voeding worden opgenomen. Een goede onderlinge verhouding is belangrijk. Volgens de Amerikaanse ”vetgoeroe” dr. Udo Erasmus zouden we via onze voeding twee keer zo veel alfalinoleenzuur als linolzuur moeten binnenkrijgen.

„De balans is echter helemaal zoek”, aldus Brouwer. „Van linolzuur krijgen we veel te veel binnen, van alfalinoleenzuur veel te weinig. We consumeren zelfs zo veel linolzuur dat ons lichaam niet eens meer in staat is alfalinoleenzuur te verwerken. Beide vetzuren zijn namelijk concurrenten van elkaar. Ze hebben voor hun omzetting allebei dezelfde enzymen nodig. De hoeveelheid linolzuur is echter zo groot dat de omzetting van het weinige alfalinoleenzuur dat we nog binnenkrijgen, wordt geblokkeerd.”

De verstoring van de balans heeft negatieve gevolgen voor de bloedplaatjes. Ze klonteren wat sneller. Ook hebben de bloedvaten eerder een neiging tot verkramping. Om de balans tussen linolzuur en alfalinoleenzuur te verbeteren, geeft Brouwer enkele praktische adviezen.

•  Advies 1: Eet meer (vette) vis. Vooral vette vis bevat zogeheten omega-3-vetzuren. Tot die categorie behoort ook alfalinoleenzuur, terwijl linolzuur een omega-6-vetzuur is.

•  Advies 2: Gebruik geen zonnebloemolie (dé bron van linolzuur) maar raapzaad-, lijnzaad- of sojaolie. Raapzaad- en lijnzaadolie bevatten veel alfalinoleenzuur (50 procent), sojaolie minder (ongeveer 7 procent).

•  Advies 3: Gebruik minder dieethalvarines en vervang deze door halvarine op basis van olijfolie. „Olijfolie bevat geen linolzuur, overigens ook geen alfalinoleenzuur, maar wel andere waardevolle bestanddelen. Deze margarine is onder de naam Bertolli te koop bij een bekende Nederlandse grootgrutter. Wees matig met roomboter, want dit bevat veel verzadigde vetzuren en die zijn slecht voor hart- en bloedvaten.”