Gezondheid27 april 1999

Paracelsus

Door S. M. de Bruijn
„Hij leefde als een zwijn, zag eruit als een voerman, en was de grootste tijd van zijn leven bezopen.” Dat is, 2 eeuwen na zijn dood, het oordeel van een arts over de in 1541 overleden Duitse geneeskundige Paracelsus. Nog 2 eeuwen later, tijdens de Tweede Wereldoorlog, geldt hij echter als de grootste arts die Duitsland ooit heeft voortgebracht.

Een van de belangrijkste geneeskundigen uit het begin van de jaartelling is Galenus van Pergamum (129-216), lijfarts van de keizer van Rome. Zijn apotheek aan de Via Sacra, met meer dan 300 plantaardige geneesmiddelen, is heel bijzonder, maar nog indrukwekkender is zijn medische oeuvre, dat zo'n 130 boeken omvat.

Pas als in 1525 een groot deel van zijn boeken opnieuw verschijnt in het Latijn, gaan wetenschappers zijn experimenten herhalen. Dan blijkt dat Galenus zijn anatomische tekeningen deels had afgeleid van de anatomie van varkens en apen.

Het is de in 1493 geboren Zwitsers-Duitse arts Paracelsus die rigoureus de bezem haalt door veel middeleeuwse medische opvattingen. Zijn eigenlijke naam is Theophrastus Philippus Aureolus Bombastus von Hohenheim; Paracelsus wil zich met zijn achternaam verheffen boven de bekende Romeinse arts Celsus uit de 1e eeuw.

De jonge Theophrastus studeert al op 17-jarige leeftijd af aan de universiteit van Wenen en haalt zijn doctorsgraad aan de Italiaanse universiteit van Ferrara. Aan die laatste universiteit krijgt zijn respect voor de medische stand een knak, want tijdens een pestepidemie ontvlucht de hele geneeskundige faculteit de stad.

Paracelsus slikt niet langer voor zoete koek wat hem op de universiteiten onderwezen wordt. „Een dokter moet oude vrouwen, zigeuners en vrekken opzoeken, meezwerven met bendes en inbrekers. Hij moet reiziger zijn, kennis is ervaring.” Hij laat het niet bij woorden. Paracelsus bereist vrijwel alle landen van Europa, Rusland, Litouwen, Egypte, Arabië en Palestina.

Op 33-jarige leeftijd vestigt hij zich als hoogleraar in Bazel, waar hij veel buitenlandse studenten aantrekt. Hij walst echter over allerlei universitaire principes heen. Op 5 juni 1527 hangt hij een notitie aan het prikbord waarin hij niet alleen studenten maar ook leken uitnodigt voor zijn colleges. De lessen zijn niet langer in het Latijn maar in het Duits. Drie weken later verbrandt hij demonstratief de boeken van Galenus en van de Arabische arts Avicenna, zoals Luther dat 7 jaar eerder deed met de pauselijke bul. Als reactie timmeren zijn tegenstanders een spotdicht over hem op de deur van de dom. Later zal hij schrijven: „Waarom noemen jullie me de medische Luther? Laat Luther verdedigen wat hij zegt, en ik ben verantwoordelijk voor wat ik zeg. Dat wat jullie met Luther willen, wensen jullie mij ook toe: allebei op de brandstapel.”

Toch stroomt de collegezaal keer op keer vol. Paracelsus fulmineert niet alleen tegen de gevestigde medici maar ook tegen kwakzalvers die aanraden wonden met mos of met gedroogde koemest te deppen. De weerstand loopt steeds hoger op, en binnen het jaar moet hij Bazel verlaten. De rest van zijn leven trekt hij zich wat terug, al schrijvend en rondtrekkend. Zijn bekendste boek, ”Die grosze Wundarzney” (1536), herstelt zijn reputatie. In 1541 overlijdt hij te Salzburg.

Paracelsus heeft weliswaar gebroken met allerlei oude inzichten, toch is een van z'n belangrijkste theorieën geleend van de Griekse wijsgeren. Hij ziet een verband tussen de macro- en de microkosmos, tussen planeten en organen. Jupiter regelt de lever, Mars de galblaas en Mercurius de longen. Ieder lichaam bestaat uit drie hoofdelementen: zout, zwavel en kwikzilver. Voor iedere ziekte is er in de natuur een middel te vinden. Dat is te herkennen aan de vorm, die overeenkomt met het zieke orgaan: het gele melksap van stinkende gouwe helpt bij geelzucht, het zwarte vlekje in de bloemkroon van ogentroost geeft aan dat dit kruid moet helpen bij oogziekten.

De medicus bedacht ook dat stoffen die de mens ziek maken, in lage concentraties geschikt moeten zijn om hem te genezen. Deze similiaregel is nog steeds een van de twee pijlers van de homeopathie: koffie verhindert de slaap, dus helpt verdunde Coffea tegen slapeloosheid.

Belangrijk is de bijdrage van Paracelsus aan de strijd tegen de geslachtsziekte syfilis, die in zijn eeuw als een epidemie om zich heen grijpt. In die tijd is het gebruik van mineralen en metalen als geneesmiddel nieuw. Paracelsus kent ze vanuit z'n jeugd toen zijn vader hem onderwees in de metallurgie en de scheikunde. Kleine hoeveelheden kwik blijken inderdaad in staat de ziekte met succes te behandelen. Die therapie blijft tot 1909 in gebruik.

Prof. dr. A. G. Lindeboom zal in de 20e eeuw Paracelsus omschrijven als de grondlegger van de christelijke medische ethiek. „De arts moet eerlijk zijn, onbaatzuchtig en trouw. (...) De kunst van de arts stamt ten slotte van God. Hij is niet meer dan een nederig mede-arbeider van God, die de geneeskracht der natuur moet helpen, die een ootmoedig navolger van Christus moet zijn.”

Het wiel is al uitgevonden in de tijd van de aartsvaders, maar ook het laatste millennium zat vol lumineuze ideeën. Een reeks van honderd artikelen belicht wetenschappelijke, medische en technische doorbraken en het gedachtegoed van belangrijke wetenschappers. Voor deze bijdrage is onder meer gebruikgemaakt van Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde (1993), door G. A. Lindeboom, uitg. Erasmus Publishing, Rotterdam.

Zie ook: Serie uitvindingen