Gezondheid27 april 1999

Psychiater prof. Schreuder over Kosovo en trauma's

„Wat niet weet, wat wél deert”

Door A. M. Alblas
De berichten en beelden uit Kosovo zijn aangrijpend. Peuters die moederziel alleen ronddwalen. Kleine kinderen die getuige zijn geweest van het doodschieten van hun ouders of de verkrachting van hun moeder. Jonge meisjes die zelf zijn misbruikt. Angst, ontbering en honger tijdens de vlucht. Gruwelen die hun sporen zullen trekken in het leven van deze kinderen.

Een jochie doolde in zijn eentje rond in Kosovo. Inmiddels is de dreumes opgevangen in een vluchtelingenkamp. Het ventje zegt maar drie woorden: „Mama, vrachtwagen en UCK”.

„Er is altijd gedacht dat kleine kinderen geen besef hebben van wat ze meemaken. Dat ze dus ook niet lijden onder traumatische herinneringen uit de vroege jeugd. Maar „wat niet weet, wat niet deert” gaat bij deze kinderen van de oorlog niet op. Uit onderzoek blijkt dat ze jaren later nog in de problemen kunnen komen. Door de consequenties daarvan nu al onder ogen te zien, kunnen deze kinderen misschien mogelijkheden worden aangereikt om de risico's op late psychische gevolgen te verkleinen.”

Prof. dr. J. N. Schreuder, psychiater en directeur van de stichting Centrum '45 te Oegstgeest, weet als geen ander dat oorlogstrauma's kleine kinderen later in het leven kunnen opbreken. Ondanks dat ze zich alle ellende niet eens meer kunnen herinneren.

Afgelopen donderdag hield Schreuder zijn oratie ”Wat niet weet, wat wél deert”, ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar ”Transgenerationele oorlogsgevolgen” aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Schreuder bekleedt aan de Universiteit Leiden overigens al langer een vergelijkbare leerstoel ”Psychotraumatologie van oorlog en geweld”.

Zijn belangstelling voor dit vakgebied schrijft de hoogleraar toe aan zijn opleiding. „Ik ben opgeleid door prof. J. Bastiaans. Hij behandelde oorlogsslachtoffers en boekte daar opmerkelijke resultaten mee. Schreuder wil zich niet de opvolger van Bastiaans noemen. „We hebben een verschillend traject gelopen”, zegt hij.

Centrum '45 fungeert sinds 1973 als psychiatrisch ziekenhuis voor slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, overlevenden van kampen en hun kinderen. Vanaf 1994 worden er ook slachtoffers van recente oorlogen behandeld.

Vrouwenkamp
Schreuder kent voorbeelden genoeg van jonge kinderen die tijdens de Tweede Wereldoorlog veel ellende hebben meegemaakt. Neem Pieter Hilweg (65, zijn naam is om privacyredenen gefingeerd - AMA). Hij was 10 jaar oud toen op 15 augustus 1945 Japan capituleerde. Kleine Piet verbleef op dat moment met zijn moeder in een vrouwenkamp in het voormalige Nederlands-Indië. Na de bevrijding werd het gezin –wat daar althans van over was– op transport gesteld. Onderweg werd de kolonne overvallen. Piet moest verschillende dagen tussen dode mensen zijn weg weten te vinden.

Na de oorlog heeft hij eigenlijk betrekkelijk weinig last gehad van wat hij in de oorlog meemaakte. Maar sinds het uitbreken van de oorlog in Kosovo is het anders geworden. Hilweg raakt volledig ontregeld van de beelden op de televisie. Hij heeft nachtmerries, kan niet meer meer slapen. Angsten komen bij hem terug. Hij meldt zich aan voor behandeling.

Geen verhaal
Ook als ouders door gebeurtenissen uit de oorlog getraumatiseerd zijn, kunnen hun kinderen daarvan volgens Schreuder de gevolgen ondervinden. „Het gaat om kinderen van de oorlog. Ze hebben óf zelf de oorlog op jonge leeftijd meegemaakt óf het zijn kinderen van ouders die door de oorlog getraumatiseerd zijn. Het gemeenschappelijke van deze kinderen is dat ze geen verhaal hebben. Als een volwassene iets heel naars meemaakt, dan blijft dat in zijn herinnering. Er treedt een vorm van afweer op. Maar deze kinderen hebben geen goede herinnering. Ze hebben dus ook geen verhaal. Deze generatie met zijn klachten wordt helaas niet altijd serieus genomen, want hun klachten zijn niet te plaatsen. Ze zijn nooit gedeporteerd geweest, maar als nachtmerrie beleven ze het wel!”

Er is altijd gedacht dat deze kinderen ten diepste niet aan een oorlogstrauma kúnnen lijden. Het tegendeel is volgens Schreuder echter waar. „Hun psychotraumatische klachten worden vaak niet serieus genomen. Ik probeer te laten zien dat deze kinderen van de tweede generatie wel degelijk klachten kunnen hebben. Je kunt het ook zien. Niet direct aan hun gedrag, want de stoornissen die ze hebben zijn niet zo bijzonder. Ze worden althans niet onmiddelijk in verband gebracht met een oorlogstrauma. Angsten en fobieën of een persoonlijkheidsstoornis zie je ook bij anderen. Bij oorlogskinderen met dergelijke psychische stoornissen moet je op een andere manier dan gebruikelijk de oorzaak zien te achterhalen.”

Anti-stresshormoonDat gebeurt volgens Schreuder niet of nog te weinig. „Wel is er het nodige over bekend”, zegt hij. „In haar onderzoek vond de Amerikaanse psychiater Yehuda een samenhang tussen het gehalte van het anti-stresshormoon bij Holocaustoverlevenden en die van hun nakomelingen. De posttraumatische symptomen die de nakomelingen ontwikkelen, hebben daar mee te maken.”

In onderzoek dat Schreuder in het Centrum '45 deed, werd bij tweede generatiepatiënten geregeld een posttraumatische stressstoornis gevonden, zonder dat er sprake was van eigen traumatische ervaringen. De inhoud van de herbelevings- en vermijdingssymptomen van deze patiënten verwees naar traumatische ervaringen van de ouders. Schreuder vraagt zich af of hier sprake is van een van ouder op kind overgedragen verstoring of van een in de familie voorkomende gevoeligheid van de hormoonreactie op stress.

„Daar moet meer onderzoek naar gedaan worden en er moet meer over gepubliceerd worden”, zegt hij. „We weten dat erfelijkheid een rol speelt, gezien de hormonale afwijking die kan worden vastgesteld en we weten dat de opvoeding een rol kan spelen na een traumatische ervaring. Wanneer die elementen worden geanalyseerd zou je redelijk kunnen voorspellen wie een grote kans loopt om problemen te krijgen. Op die vraag wil ik mijn onderzoek toespitsen.”

Behandeling
Het Centrum '45 boekt goede resultaten met de behandeling van oorlogsslachtoffers. Schreuder: „Dat komt omdat we dingen herkennen. Je kunt helaas niet iedereen helpen, maar we zijn wel in staat om getraumatiseerde slachtoffers goed te begeleiden.”

Voor de verwerking van oorlogstrauma's bij ouders en kinderen worden verschillende behandelingen gecombineerd. Gedragstherapie, gericht op inzicht, en medicamenten, behoren volgens Schreuder tot de mogelijkheden. „Mensen willen erover praten of schrijven, of ze gaan dingen vermijden omdat ze bang zijn voor herbeleving. Of het verstandig is er het zwijgen toe te doen, is zeer de vraag. Dat kan ertoe leiden dat mensen zichzelf gaan isoleren. Anderzijds is er een trend geweest van ”altijd praten” en ”alles terughalen”. Daar komen we van terug. Het is zeker geen standaardbehandeling.”

Schreuder noemt het heel belangrijk dat oorlogsslachtoffers zoals in Kosovo voldoende aandacht krijgen. „Dat kan deze mensen een gevoel van ondersteuning geven. Ze hebben dat hard nodig. Waar we alert op moeten zijn, is de reactie die over enkele jaren bij hen én hun kinderen kan ontstaan”.