Gezondheid

„Ook alledaags gesprek heeft heel complexe functies”

Communicatie verloedert én bevrijdt

M. C. J. Wielenga
„Kinderen hebben tegenwoordig vaak een vollere agenda dan de meeste volwassenen. Ze e-mailen met elkaar en krijgen een penvriend via Internet. De kinderpagina's op Internet zijn de moderne speelkamer geworden. Kinderen leren slapenderwijs communiceren en integreren dat in hun gedrag.”

In een wereld met perfecte communicatiemiddelen als tv, GSM, Internet, fax en modem lijkt het alsof de rechtstreekse communicatie tussen mensen onderling er niet beter op wordt. Ruzies werden vroeger bijgelegd, tegenwoordig moeten ze uitgevochten worden. Zijn de communicatielijnen sneller verstoord dan vroeger, zijn ze fragieler geworden?

Gedragsregels zijn erg versoepeld, en daarmee ook de communicatieregels, denkt de Duitse hoogleraar mevrouw G. Redeker, docent communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. „De communicatie is niet alleen richting verloedering gegaan. Het is ook een stukje bevrijding geworden ten opzichte van een tijd dat jongeren het niet in hun hoofd haalden een kritische opmerking te maken. De overvloed aan informatie en de enorme snelheid van het bestaan hebben een grote complexiteit in de samenleving bewerkstelligd. Een kind nam vroeger vanzelfsprekend het beroep van vader over. Dat is nu niet meer zo. Vandaag weet je bij wijze van spreken niet welke functie je volgend jaar zult hebben.”

„Wat tegenwoordig als verloedering of losbandigheid wordt aangemerkt, heeft te maken met iets dat heel nodig is, namelijk het feit dat regels niet meer klakkeloos worden overgenomen. Men moet de noodzaak inzien dat iedereen voor zichzelf die regels moet definiëren”, vindt Redeker. „Kinderen moeten zich tegenwoordig proberen te redden in een multiculturele maatschappij, waar ze toch de lokale context moeten zien te begrijpen en te gebruiken, opdat ze niet als individu in het universum verloren gaan. Kinderen leren veel sneller dan vroeger wat zelfredzaamheid is. Ze leren slapenderwijs communiceren en integreren dat in hun gedrag. Op die manier leren ze ook relaties opbouwen. Communicatie is een van de stimulerende middelen om hen als individu sterk te maken in het elektronisch tijdperk.”

Communicatiekunde
Bijna anderhalf jaar geleden benoemde de Rijksuniversiteit Groningen haar eerste hoogleraar communicatiekunde. Geen primeur, aan de Vlaamse universiteiten bestaat dit vak al sinds de jaren '60. Nederland is laat gestart met communicatiekunde, zeker in verhouding tot de Angelsaksische universiteiten, zegt prof. Redeker.

De communicatiekunde is geïntegreerd in de letterenfaculteit en richt zich specifiek op de vraag: hoe en wat wordt er gecommuniceerd? „Dat is dan meestal op talig gebied. Maar je moet ook denken aan andere soorten communicatie zoals de non-verbale, aan communicatie via film, televisie en niet te vergeten de computercommunicatie.” Haar vak zit nu duidelijk in de lift. Werd er in 1983 met een bovenbouwopleiding begonnen met slechts enkele studenten, inmiddels zijn dat er ruim 400. Bij die groei hoort wel meer geld voor promotieonderzoek, vindt ze.

Redeker legt uit dat haar vakgebied zich bezighoudt met de context, de communicatiemiddelen en de functionaliteit ervan. Bij gesproken communicatie heb je te maken met een vluchtig medium, het schriftelijk medium blijft in principe permanent aanwezig en het huidige fenomeen Internet zit daar zo'n beetje tussenin. Een website kan bij het terugzoeken namelijk inmiddels veranderd of verdwenen zijn.

Complex
Hoe ziet de nieuwe hoogleraar communicatiekunde haar vak naar de praktijk toe? „Er is in de maatschappij de laatste jaren veel meer bewustzijn over communicatie gekomen”, stelt prof. Redeker. Sinds de jaren '50 is op dat terrein een omslag in het denken ontstaan. „Communicatie betekende in eerste instantie dat je bepaalde communicatiemiddelen of -technologieën gebruikte. Het gewone alledaagse gesprek werd daarbij over het hoofd gezien, werd voor de communicatie niet van belang geacht. Tegenwoordig beseft men echter dat ook dat alledaagse gesprek heel complexe functies heeft”, aldus prof. Redeker. „Communicatiekunde heeft een tweeledig doel”, legt ze uit. „Het eerste is communicatie begrijpen en dat is tegelijk ook het voornaamste. Het tweede is: proberen de communicatie te verbeteren. Voor dat doel worden bij bedrijven communicatieadviseurs aangetrokken om reclamecampagnes op touw te zetten of om het bedrijf een beter imago te geven om het optimaal te laten functioneren. Een principe dat overigens voor alle wetenschapsgebieden geldt, is dat je je in de communicatiekunde behoedzaam moet opstellen, juist omdat die zo complex is. Je hebt niet zomaar de waarheid in pacht. Ik probeer daarom een theorie te vinden die zo plausibel mogelijk is, die de dingen zo eenvoudig mogelijk verklaart en mij in staat stelt om dingen beter te maken. Maar ik heb de theorie nodig om te weten hoe het moet en niet zo maar iets aan te praten.”

In haar vakgebied houdt Redeker zich ook bezig met de vraag hoe bedrijven met elkaar communiceren. „Tegenwoordig staan holdings hun dochterbedrijven een heel andere bedrijfscultuur toe dan die van moederbedrijf zelf. Dat zou je niet direct verwachten. Toch is dat vaak hun opzet. Zo heb je het Albert Heijn-imago, terwijl Gall & Gall weer een heel ander imago kent. Toch hoort dit bedrijf thuis onder de paraplu van AH. Wie had gedacht dat de prestigieuze Rolls Royce-autofabriek nog eens in handen zou komen van Volkswagen?”

Praktijk
Hoe kan communicatie in de praktijk stimulerend en vormend werken? Redeker noemt een voorbeeld van listig taalgebruik. Om vast te kunnen stellen hoe discriminerende uitlatingen in de praktijk werken, heeft zij enkele Zweedse studenten onderzoek laten doen naar toespraken van de Amerikaanse ultrarechtse activist Pat Buchanan. De studenten bestudeerden een dertigtal Internet-pagina's met nazi-propaganda. Verder verzamelden ze literatuur over wat theoretici hierover gezegd hebben. Met een speciaal analysesysteem gingen de onderzoekers de speeches van Buchanan te lijf. Zij concludeerden dat de racistische uitlatingen niet zozeer terug te vinden waren op woordniveau, maar wel degelijk in de toespraken als geheel, waarbij de spreker zich steeds behendig aan de verschillende hoorsituaties aanpaste.