Gezondheid

„Uitgedokterd”
en toch genezen

W. van Hengel
Voormalig huisarts A. A. van Dinteren uit Ridderkerk ziet in zijn praktijk veel patiënten die zijn „uitgedokterd”. Zij kampen vaak met chronische kwalen waarmee „ze moeten leren leven.” Althans, dat zeggen hun reguliere behandelaars. Van Dinteren behandelt deze patiënten al naar gelang hun aandoening met een wisselende cocktail van therapieën. Met soms opmerkelijke resultaten.

Het is 18 december 1997. Na een dag hard werken ziet Gerard Jansen een glazen deur in het bedrijf waar hij werkt over het hoofd. De deur sneuvelt. Gerard heeft diverse blauwe plekken. Maar dat is nog niet het ergste. Het glas snijdt diverse zenuwen en pezen door van zijn linkerhand. Er volgt een spoedoperatie die meer dan twee uur duurt. Vervolgens verdwijnen zijn hand en onderarm tot de elleboog in het gips.

Gerard heeft de eerste weken veel pijn, maar gaat ervan uit dat dit erbij hoort. Als het gips na zes weken volgens plan wordt verwijderd, schrikt de chirurg. De onderarm is pijnlijk en ziet er glanzend rood en gezwollen uit: het beeld van een ontsteking, alleen zonder dat er een bacterie of een virus in het spel lijkt te zijn. De chirurg herkent het beeld onmiddellijk. Gerard heeft posttraumatische dystrofie (PD).

Jaarlijks krijgen zo'n 8000 Nederlanders deze aandoening, vaak na arm- of beenletsel, maar soms ook nadat ze door een bij zijn gestoken, een brandwond hebben opgelopen of na een ontsteking, hartaanval, beroerte en ook spontaan. Naar de oorzaak van de aandoening tasten artsen nog altijd in het duister, aldus de Veldhovense chirurg dr. P. Veldman, die in 1995 op de aandoening promoveerde.

De reguliere medische behandeling van PD kan bestaan uit het leggen van een zenuwblokkade met lokale verdovende injecties of uit injecties in bepaalde pijnpunten met bijnierschorshormonen. De laatste methode is succesvoller, aldus Veldman. Ook een behandeling met middelen zoals mannitol, dat per infuus worden toegediend, behoort tot de reguliere aanpak. Mannitol is een zogeheten vrijeradicalenvanger, een stof die in staat is deze agressieve zuurstofdeeltjes, die weefselschade veroorzaken, weg te vangen.

Schrikbeeld
Gerard moet van zijn chirurg de aangedane hand en onderarm insmeren met een extract waarin behalve diverse chemicaliën ook bosbessen en tomaten waren verwerkt. Ruim de helft van de patiënten heeft blijvend baat bij dit soort behandelingen. Bij anderen treedt een gedeeltelijke verbetering op. Een belangrijke minderheid van de patiënten houdt echter klachten die later vaak nog in ernst toenemen. Sommigen belanden uiteindelijk zelfs in een rolstoel.

Voor Gerard Jansen vormt deze laatste groep een schrikbeeld. Hij besluit daarom tot een tweesporenbeleid en bezoekt naast zijn chirurg tevens dokter Van Dinteren. Deze bekijkt bij het eerste consult zijn arm en zegt: „Dat ziet er niet zo leuk uit.”

Vervolgens krijgt Gerard een serie mini-injecties in de huid rond het operatielitteken met de verdovingsvloeistof lidocaïne om „stoorvelden op te heffen”, een onderdeel van de zogeheten neuraaltherapie.

Daarnaast moet Gerard diverse vitaminen slikken (onder andere C en E), het spoorelement selenium en de stof glutathion, stuk voor stuk antioxidanten die de vrije radicalen in zijn getroffen lichaamsdeel te lijf moeten gaan.

Het duurt vervolgens een aantal weken voordat er enig positief effect merkbaar is. Gerard vindt dat redelijk traag, in tegenstelling tot zijn fysiotherapeute, die spreekt van een voor deze aandoening „razendsnel herstel.” De eerste keren zijn oefeningen nauwelijks mogelijk, maar later kan hij alle bewegingen uitvoeren. Na elf weken en evenveel behandelingen kan Gerard de deur van de praktijk voor fysiotherapie definitief achter zich dichttrekken. Verdere behandeling is niet meer nodig.

Chinese kruiden
Bij dokter Van Dinteren duurt de behandeling langer. Hij schrijft zijn patiënt ook nog Chinese kruiden voor die de weefseldoorbloeding door het gestuwde lichaamsdeel moeten verbeteren. Een aanpak die vooral van belang is „omdat het venijn bij PD meestal in de staart zit.”

Uiteindelijk is Gerard na enige maanden van zijn kwaal hersteld. De zwelling en de pijn zijn verdwenen. Het litteken is prachtig genezen en hij kan z'n hand en arm weer goed bewegen. „Ik voel m'n arm nu alleen nog bij een weersverandering. Dan wordt-ie koud en pijnlijk. Maar als ik de zaak een poosje goed warm houd, verdwijnen die klachten.”

Volgens Van Dinteren is PD „een ernstige aandoening die een krachtige behandeling vanuit verschillende invalshoeken behoeft om de neerwaartse spiraal waarin patiënten zich bevinden, te doorbreken.” Die behandeling dient volgens hem zo snel mogelijk na het begin van de kwaal te worden ingezet omdat de kans op succes dan het grootst is.

Inmiddels heeft hij zo'n zes patiënten met PD onder handen gehad. Regulier waren ze behandeld met mannitol per infuus, zenuwblokkades en dergelijke. „Er zijn patiënten bij wie dat helpt. Die categorie zie ik doorgaans niet in mijn praktijk, wel degenen bij wie die aanpak niet aanslaat. Ik behandel hen met verschillende antioxidanten omdat vrije radicalen bij het ontstaan van PD een belangrijke rol spelen. In de reguliere geneeskunde is men daar ook van overtuigd, alleen is de gangbare aanpak met antioxidanten onvolledig.”

Van Dinteren volgde een opleiding tot orthomoleculair arts en bekwaamde zich verder in de homeopathie, de neuraaltherapie, acupunctuur en Chinese kruidengeneeskunde. Zijn praktijk als huisarts legde hij neer om als vrijgevestigd arts in Ridderkerk opnieuw te beginnen uit onvrede met de reguliere geneeskunde.

„Dat wil niet zeggen dat ik deze geneeskunde afkeur, maar er zitten een boel gaten in. Helaas ligt samengaan van ”regulier” en ”alternatief” emotioneel nog altijd moeilijk. Het groepsdenken is sterk en van de gangbare behandelingsprotocollen voor tal van aandoeningen mag je niet afwijken. Dat maakt het voor individuele artsen, als ze dat al willen, moeilijk om snel op vernieuwende ontwikkelingen in te spelen.”

Darmziekten
Van Dinteren noemt de orthomoleculaire therapie een onmisbare schakel in zijn behandelstrategie, niet alleen bij PD, maar ook bij diverse andere aandoeningen. Zo heeft hij naar eigen zeggen mooie resultaten kunnen boeken bij mensen met de ziekte van Crohn en Colitis ulcerosa, darmaandoeningen die gepaard gaan met ernstige diarree. „Bij 60 procent van de patiënten met de ziekte van Crohn en bij 10 procent van de Colitis-patiënten speelt een voedselallergie mee. Met behulp van orthomoleculaire therapie in combinatie met een dieet is het me bij een aantal patiënten gelukt ze van hun klachten af te helpen. Ze hoeven ook geen zware medicijnen meer te slikken. Het is jammer dat deze vriendelijke behandelmethode, die nota bene afkomstig is uit de reguliere medische literatuur, geen bredere toepassing vindt.”

Eczeem
De combinatie van behandelmethoden vergroot volgens Van Dinteren zijn therapeutische mogelijkheden. „Ik las onlangs in het homeopathisch artsenblad de resultaten van drie homeopathische artsen die bij 114 patiënten eczeem hadden behandeld. Eenderde van de patiënten genas. Zelf heb ik de afgelopen twee jaar 235 patiënten met eczeem in mijn praktijk gezien. Ik behandelde ze homeopathisch, orthomoleculair en zo nodig ook met kruiden. Driekwart raakte met deze aanpak volledig van de eczeem af. Dan zie je de toegevoegde waarde van een aanpak vanuit diverse invalshoeken.”

Van Dinteren werkt ook graag met Chinese kruiden. „Ik betrek ze van de apotheek, met de benodigde garantiecertificaten die echtheid en kwaliteit garanderen. Vanuit mijn acupunctuuropleiding ken ik een aantal toepassingen, al is mijn kennis op dit punt nog beperkt. Ik heb overigens drie mensen met Chinese kruiden kunnen afhelpen van hun te snel werkende schildklier. Twee van hen gebruikten medicijnen die onvoldoende hielpen. Na de kruidenbehandeling hadden ze geen medicijnen meer nodig.

De derde patiënte stond op het punt een radioactieve slok te nemen omdat met de gebruikelijke reguliere medicijnen de schildklier volgens haar behandelend arts niet meer viel af te remmen. Ze had weinig zin in die slok en kwam daarom bij mij. Door haar kwaal was die mevrouw al flink vermagerd en haar hartslag was fors versneld. Met zulke ziektebeelden is het oppassen geblazen. Ik stelde daarom voor het een maand met Chinese kruiden te proberen en te kijken welke kant het opging. Als het niet zou lukken, zou ze naar haar internist teruggaan, zo spraken we af. Maar wat gebeurde? In die eerste maand halveerden haar verhoogde schildklierwaarden. Na drie maanden waren ze genormaliseerd. Toen zijn we gestopt met de kruiden. Daarna heb ik nog een aantal malen bloed laten prikken. We zijn nu ruim een halfjaar verder en haar schildklierwaarden zijn nog steeds volledig normaal. Mijn patiënte ging vervolgens terug naar haar behandelend internist. Die zei in eerste instantie: Dit kan niet. Vervolgens stelde hij dat haar schildklierkwaal waarschijnlijk ook spontaan zou zijn genezen. Dat klopte uiteraard niet met zijn eerdere uitspraken.”

Van Dinteren noemt het ontzettend jammer dat er met de Chinese kruidentherapieën in het Westen zo weinig wordt gewerkt. Zo'n 2000 jaar ervaring blijft daarmee onbenut. „Neem de kruiden Chih ko (grapefruit) en Curcuma (geelwortel), twee planten die in de Chinese geneeskunde al honderden jaren gebruikt worden bij kanker. Recent onderzoek in de orthomoleculaire geneeskunde heeft uitgewezen dat ze stoffen bevatten die werkzaam zijn tegen kanker.”

Astma
De Ridderkerkse arts zegt veel te hebben opgestoken van zijn orthomoleculaire leermeesters. Met hun visie op de schimmelinfectie candidiasis, die een rol zou spelen bij chronische kwalen zoals astma, chronische moeheid, prikkelbare darm, huiduitslag en vele andere aandoeningen, kon hij echter niet zomaar instemmen. „Candidacellen, verwekkers van schimmelinfecties, zouden bij patiënten met candidiasis in het bloed aantoonbaar zijn, zo kreeg ik te horen. Daar stond ik zeer sceptisch tegenover. Reguliere artsen verwijzen zulke uitspraken naar het rijk der fabelen. Toch heb ik een aantal onderzoeksresultaten gezien die ik niet zomaar kon wegpoetsen. Ik zag bijvoorbeeld in een bloedmonster onder een speciale microscoop hoe een candidacel zich deelde en vermenigvuldigde. Toen begon de eerste twijfel te knagen, al bewijst zoiets nog lang niet alles. Bij een gewone kweekmethode vind je geen candidacellen omdat zelfs bij patiënten met deze schimmelinfecties maar heel weinig van dergelijke cellen in het bloed voorkomen. Als je echter gebruikmaakt van de zogeheten ”continuous flow-methode”, waarbij je bloed laat vloeien over een kweekmedium om dit vervolgens weer terug te voeren naar het lichaam, dan vind je zo'n schimmelcel wel.”

Van Dinteren ging met deze bevindingen aan de slag en behandelde onder anderen twee jongetjes met een zeer ernstige vorm van astma, waarvoor ze chronisch prednison moesten slikken. „Twee echt trieste gevallen. Uitgebreide allergietests bij een laboratorium in de VS toonden een candida- en een voedselallergieën aan. Er werden veel antistoffen tegen de schimmel in het bloed gevonden. Ook konden met behulp van bloedanalyse schimmelcellen worden opgespoord. Vervolgens heb ik de jongens behandeld met orthomoleculaire medicamenten zoals kokosextract. Het resultaat: ze zijn van hun astma en van de prednison af. En deze gevallen staan niet op zichzelf. Ik heb al bij zo'n honderd patiënten dezelfde resultaten kunnen bereiken.”

Vertraging
Van Dinteren vindt het jammer dat onderzoeksbevindingen vaak pas jaren later in de reguliere medische praktijk worden toegepast. Hij noemt als voorbeeld vitamine B11 (foliumzuur). Al begin jaren '80 was bekend dat een tekort kan leiden tot een open ruggetje of een ander defect aan de neurale buis. Toch duurde het tot in de jaren '90 voordat deze bevinding werd omgezet in het advies extra foliumzuur te slikken voorafgaand aan en tijdens de vroege zwangerschap. „Zo'n vertraging is vaak te wijten aan verkokering. Artsen zijn slecht op de hoogte van resultaten van onderzoek met voedingsstoffen, vitaminen en dergelijke. Daarnaast draaien medische molens traag en is er bij opzienbarende uitkomsten toch vaak een roep om meer wetenschappelijke zekerheid. Ondertussen gebeurt er vaak niets”, zegt de voormalige huisarts.

Het zoeken naar meer wetenschappelijke zekerheid wijst hij overigens niet af, integendeel. „Maar of de prijs moet zijn dat je patiënten een reeds beschikbare eenvoudige therapie onthoudt? Je kunt toch tegen hen zeggen dat nog niet alles bekend is? In het geval van foliumzuur heb je het niet over een gevaarlijk medicijn, maar over een vitamine. Het gaat ook niet over dramatisch hoge doseringen. Het was allang bekend dat het ook veilig is. Een vertraging van 13 jaar was dus niet nodig. Al die tijd zijn kinderen met open ruggetjes geboren die menselijkerwijs gesproken gezond hadden kunnen zijn. Nu zijn er weer nieuwe onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat niet alleen foliumzuur, maar ook extra vitamine B6 en B12 van belang zijn ter voorkoming van een open ruggetje. Maar het zal wel weer jaren duren voordat zo'n gegeven in de officiële adviezen terechtkomt.”

Van Dinteren pakt een publicatie van het National epidemic intelligence service centre, afkomstig uit de Journal of Epidemiology van maart 1997. Daaruit blijkt dat vitaminentoediening voorafgaand aan de bevruchting het risico op aangeboren defecten aan de ledematen vermindert.

Volgens de Ridderkerkse arts is er vooral in Nederland sprake van een zekere weerstand tegen vitaminen. „Van de Amerikaanse hartspecialisten gebruikt een aanzienlijk deel de vitaminen C en E en een lage dosering aspirine ter voorkoming van een hartinfarct, zo bleek recent uit een onderzoek. In ons land wordt aspirine wel geaccepteerd en voorgeschreven, maar met de feiten over vitamine C en E wordt niets gedaan. Dat is toch vreemd.”

Depressie
„Ik heb een psychologe en een maatschappelijk werkster uit een academisch ziekenhuis behandeld die allebei depressief waren en daar al lang voor werden behandeld. Ze bleven echter somber. De één had een tekort aan foliumzuur (vitamine B11) en een torenhoog homocysteïnegehalte. Een verhoogd homocysteïnegehalte is, evenals een te hoog cholesterolniveau, een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Ik behandelde haar daarvoor en de depressie verdween. Ze had geen medicijnen en therapie meer nodig.

De maatschappelijk werkster had een B12-tekort, zo bleek. Ze vertelde dat vervolgens tegen haar behandelend psychiater. Hij gaf als antwoord dat hij niets in haar bloedbeeld had gevonden. Alleen zag hij over het hoofd dat bij een B12-tekort eerst de psychische symptomen ontstaan en pas daarna afwijkingen in het bloedbeeld. Hij draaide het om. Al die jaren slikte ze Seroxat, evenals Prozac, een zogenaamde serotonine heropnameremmer. Zo'n aanpak is te vergelijken met een tekort aan water in een wasbak dat je wilt verbeteren door een betere stop op de afvoer, zonder te kijken waarom er zo weinig water uit de kraan komt. In Groningen meten ze nu het aminozuur tryptofaan, een bouwsteen voor eiwitten, in het bloed. In de orthomoleculaire geneeskunde wordt tryptofaan al jaren gegeven bij depressies omdat het een bouwstof is van serotonine. Mensen knappen daar vaak van op en hebben dan helemaal geen Seroxat of Prozac meer nodig.”

Zo'n aanpak heeft volgens Van Dinteren niets met alternatieve geneeskunde te maken, al wordt dat vaak zo gezegd. „Dit soort gegevens en de daarop gebaseerde behandeling komen voort uit regulier medisch onderzoek. Het zijn echter uitkomsten van voedingsonderzoeken en daar kijken artsen niet of nauwelijks naar. Je zou dat de grote blinde vlek van de reguliere geneeskunde kunnen noemen.”