Gezondheid 13 juni 2000

Combitherapie beter bij
uitgezaaide borsttumor

Door A. M. Alblas

Een nieuwe combinatie van hormonen geeft betere resultaten bij de behandeling van borstkanker dan de gangbare behandeling. Dat blijkt uit langdurig onderzoek bij jonge vrouwen met uitgezaaide borstkanker. De Europese studie, waaraan 161 patiënten deelnamen, van wie 64 uit zeven verschillende Nederlandse ziekenhuizen, werd uitgevoerd door de Daniel den Hoedkliniek, onderdeel van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam.

Het onderzoek stond onder leiding van prof. dr. J. G. M. Klijn en de uitkomsten werden vorige week gepubliceerd in het vooraanstaande Amerikaanse tijdschrift The Journal of the National Cancer Institute.

Veel vrouwen met borstkanker en uitzaaiingen in de okselklieren worden na de operatie met kankerceldodende middelen en het hormoon tamoxifen behandeld. Bij een deel van de vrouwen schakelt de chemotherapie ook de eierstokfunctie uit. Bij met name jonge vrouwen blijven echter vaak de eierstokfunctie en het menstruatiepatroon intact en worden deze zelfs gestimuleerd door tamoxifen. Hierdoor ontstaan drie tot vier keer verhoogde concentraties van het geslachtshormoon oestradiol in het bloed, vergelijkbaar met waarden gemeten tijdens de zwangerschap. Het blijkt dat deze concentratie een ongunstig effect heeft op de uitzaaiingen van de borstkanker, waardoor de kans op overleving afneemt, zo blijkt uit het onderzoek.

De onderzoekers combineerden tamoxifen daarom met het antihormoon busereline, dat de functie van de eierstokken onderdrukt en vrouwen kunstmatig in de overgang brengt.

Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde overlevingstijd van jonge vrouwen met uitgezaaide borstkanker die met beide middelen zijn behandeld, bijna vier jaar is. Het percentage vrouwen met een overlevingstijd van vijf jaar is zelfs verdubbeld: van 17 tot 35 procent. „Deze gunstige effecten zijn uitzonderlijk te noemen, aangezien dit zelden door nieuwe therapieën wordt bewerkstelligd”, zegt prof. Klijn. De langdurigste overleving bedraagt inmiddels twaalf jaar bij een patiënte die, al voordat het nieuwe onderzoek van start ging, in de Daniel den Hoedkliniek behandeld werd.