Gezondheid2 mei 2000

„Een wetenschappelijk
zuiver stukje werk”

Door A. M. Alblas
„De onderzoekers hebben een belangwekkend onderwerp bij de kop. Het zal je maar gebeuren dat je van je galblaas wordt afgeholpen terwijl dat helemaal niet nodig was geweest.”

Die kanttekening plaatst radioloog dr. J. Puylaert, werkzaam in het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag, bij het onderzoek van Berger en Van der Velden. Hij is het met beide promovendi eens dat bij pijn in de bovenbuik zo snel mogelijk een echo van de galblaas moet worden gemaakt. „Dan pas kun je zien of dat ding onrustig is, opgezet is of dat een steen de galwegen verstopt. Alleen zo kun je een direct verband leggen tussen de pijnklachten en de veroorzaker ervan, in dit geval de galblaas. Het heeft inderdaad geen zin om een patiënt met pijn op de wachtlijst voor een echo te zetten. Als de pijnklachten verdwenen zijn, vind je wellicht alleen maar een slappe zak met stenen.”

Volgens Puylaert nemen veel artsen genoegen met de klachten van de patiënt. „En als er dan toevallig nog een zak met galstenen wordt ontdekt, is het opereren geblazen.” Daarom is het volgens de Haagse radioloog belangrijk om niet alleen af te gaan op de pijnklachten van de patiënt, maar daar op het moment dat die klachten spelen het echobeeld van de galblaas bij te kunnen betrekken.

De enige kritische kanttekening die Puylaert plaatst bij het onderzoek van Berger en Van der Velden is dat er eigenlijk weinig patiënten in de onderzoeksgroep waren opgenomen. „Daarom komen de onderzoekers misschien wat te vroeg met hun conclusies”, zegt hij. „Grotere getallen zouden de uitkomst van het onderzoek wel eens kunnen versterken. Maar waar haal je in een niet-academische setting een groot aantal patiënten vandaan?” aldus Puylaert.

Prof. dr. S. W. Schalm, maag-, darm- en leverarts in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, noemt de dubbelpromotie een prachtig onderzoek. „Wat inhoud betreft is de studie zonder meer belangwekkend te noemen. De kop van het onderzoek oppert de vraag wie wel of wie niet geopereerd zou moeten worden en in de staart van het onderzoek zijn ze een jaar doorgegaan om patiënten te volgen. Dat is niet niks.”

Evenals Puylaert constateert Schalm dat bij het onderzoek niet zo veel patiënten waren betrokken. „Dat geeft een waarneming waarvan de zekerheid niet zo groot is”, zegt Schalm. Hij vindt dan ook dat dit onderzoek voor de uiteindelijke besluitvorming om wel of niet te opereren te weinig zekerheid geeft. Terwijl het er om gaat, dat die besluitvorming moet verbeteren.

„De onderzoekers hebben patiënten vragen gesteld, vervolgens de antwoorden daarop gekoppeld aan lichamelijk onderzoek en de waarneming van de echografie. Als ze dan vaststellen dat de uitkomst daarvan hetzelfde is als na een goed vraaggesprek van de arts met de patiënt, verschil ik met hen van mening”, zegt Schalm. Volgens hem is hier sprake van een bepaalde interpretatie van een analyse, terwijl er ook andere conclusies zouden zijn te trekken. „Wetenschappelijk gezien zijn de onderzoekers heel zuiver te werk gegaan, maar eigenlijk doen ze zichzelf tekort. Ik schrijf dat toe aan te weinig statistische ervaring van de promovendi – of ze hadden meer patiënten in het onderzoek moeten betrekken. Daarom zouden ze hun onderzoek moeten voortzetten, om het belang ervan voor de praktijk nog verder te onderbouwen.”