Forum 25 november 2000

Paars contra het
gezantschap bij de paus

Door dr. C. S. L. Janse
Krijgt de Nacht van Kersten in de 21e eeuw toch nog een vervolg? Ditmaal dan door een initiatief van de kant van D66. Vorige week sprak het najaarscongres van deze partij zich vrijwel unaniem uit voor afschaffing van het Nederlandse gezantschap bij het Vaticaan. Het is de bedoeling dat ook in de andere paarse partijen dit punt aan de orde komt.

Op die manier is er waarschijnlijk wel een kamermeerderheid te vinden om deze diplomatieke post af te schaffen. Met de opkomst van allerlei internationale fora heeft het Vaticaan zijn vroegere betekenis als diplomatieke luisterpost allang verloren. GroenLinks en de SP zullen zich ook niet geroepen voelen het gezantschap bij de paus te verdedigen. En van de SGP-fractie kan dat, gezien haar verleden, ook niet worden verwacht.

Protestanten en antiklerikalen
Ook in 1925 was het zo dat het amendement van ds. Kersten alleen aangenomen kon worden doordat hij de steun kreeg van socialisten, communisten, liberalen en vrijzinnig-democraten. In de 19e eeuw namen de liberalen het initiatief tot afschaffing van het gezantschap bij de paus. Zowel strenge protestanten (naast de SGP moet hier ook de vooroorlogse CHU genoemd worden) als antiklerikalen hadden hun bezwaren tegen een officiële erkenning van de Heilige Stoel.

Daarbij was een punt van overweging dat de paus sinds 1870 geen eigen staat meer had. Na de Lateraanse verdragen van 1929 was hij slechts hoofd van een ministaat waarbij vergeleken San Marino en Andorra, die het ook zonder Nederlandse diplomaten moeten stellen, welhaast wereldrijken zijn. Belangrijker was evenwel de duidelijke aversie tegen het pausdom als geestelijke macht, zowel bij overtuigde protestanten als in antiklerikale kring.

Een dergelijk monsterverbond is in de politiek niet ongewoon. Dat gaat volgens de regel: de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden. Zo vonden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog Stalin en de westerse geallieerden elkaar in de strijd tegen Hitler. Het woord vrienden moet daarbij dan wel tussen aanhalingstekens moet gezet. Dat bleek na 1945 al heel gauw. Het was niet meer dan een gelegenheidscoalitie.

Dat een partij als D66 zich thans openlijk tegen het Vaticaans gezantschap uitspreekt, heeft te maken met de afgenomen machtspositie van de rooms-katholieken in Nederland. In 1925 was de aanvaarding van het amendement-Kersten voor de RKSP een reden om uit de coalitie te stappen. En zonder de RKSP kon nauwelijks een kabinet gevormd worden.

In de huidige situatie zal het CDA niet voor afschaffing van het omstreden gezantschap stemmen. Maar het zal zijn deelname aan een kabinet niet laten afhangen van deze zaak. De christen-democraten zijn maar al te blij als ze straks weer mee mogen doen in de regeringscoalitie: gezantschap of geen gezantschap.

Progressieve ergernis
Daar komt bij dat de opstelling van het Vaticaan in allerlei ethische kwesties in toenemende mate de ergernis oproept van progressieve krachten in onze samenleving. Meer dan de grote protestantse kerken weigert Rome mee te gaan met allerlei moderne opvattingen inzake abortus, euthanasie, huwelijk en homoseksualiteit. Door zijn volkenrechtelijke status kan het Vaticaan daarover meespreken op allerlei internationale bijeenkomsten.

Ook al is er op sommige punten enig verschil tussen de traditionele roomse moraal en die welke in orthodox-protestantse kring gangbaar is, toch is het over het geheel zo dat de afwijzende opstelling van de RK-Kerk ten opzichte van allerlei moderne ontwikkelingen in orthodox-protestantse kring instemming oproept. Meer dan bij het grote publiek en ook meer dan bij velen die officieel nog als rooms-katholiek te boek staan.

Dat betekent dat een groot deel van de argumentatie van D66 om het gezantschap op te heffen de onze niet kan zijn. Orthodoxe protestanten hebben echter hun eigen argumenten om een eind te willen maken aan dit publieke eerbetoon aan de paus. Ook wie voorzichtig wil zijn om de paus te betitelen als de antichrist (onze belijdenisgeschriften doen dat ook niet, de Westminster confessie overigens wel) moet zich bewust zijn van de grote kloof tussen Rome en de bijbelse leer.

Tegenover de roomse gedachte dat God en mens samenwerken om het heil te realiseren (een gedachte die overigens ook gevonden wordt bij velen die zich protestant noemen) staat de reformatorische leer van vrije soevereine genade. Daarom is het geen uitschieter wanneer de Heidelbergse Catechismus de mis, het centrale element van de rooms-katholieke eredienst, betitelt als een vervloekte afgoderij. In de grond van de zaak is het eucharistisch offer niet anders dan een verloochening van het enige offer en het lijden van Jezus Christus.

Wie iets van die kloof beseft, zal begrijpen waarom protestanten zich in het verleden beijverd hebben om een eind te maken aan Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging bij het Vaticaan. Dit eerbetoon aan de paus en deze uitzonderingspositie van de Rooms-Katholieke Kerk ten opzichte van andere kerken, vond men volstrekt onaanvaardbaar.

Kerk en staat
Een van de argumenten van D66 tegen het Vaticaans gezantschap is dat het bestaan daarvan in strijd zou zijn met de scheiding van kerk en staat. Een partij als de SGP is bepaald geen voorstander van een dergelijke scheiding. Maar dat betekent niet dat zij een diplomatieke band bepleit tussen de Nederlandse staat en de Rooms-Katholieke Kerk. Die kerk moet immers naar gereformeerde overtuiging als een valse kerk worden beschouwd.

Een voorstel om het gezantschap op te heffen, is daarom toe te juichen, of het nu van D66 komt of van een andere partij. Het mooiste zou zijn wanneer de SGP-fractie bij de eerstvolgende begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken zo weet te manoeuvreren dat zij de niet-confessionele fracties achter een door haar ingediend amendement krijgt. Maar of dat lukken zal?

Een D66-voorstel tot afschaffing van het Vaticaans gezantschap zal ongetwijfeld ingegeven zijn door een levensbeschouwelijk relativisme dat zich verzet tegen de gedachte van een absolute waarheid en een universeel geldende moraal. Moeten wij zo'n relativisme juist niet bestrijden? Dat is waar, maar niet in die zin dat wij ons opwerpen als verdedigers van elke vorm van absolute moraal. ”Fundamentalisten aller landen verenigt u” is niet onze leus.

Het gaat om de bijbelse waarheid. Alles wat daar van afwijkt, hetzij in relativistische zin, hetzij in de vorm van een verwerpelijke godsdienst of politieke ideologie, daar kunnen we niet in meegaan. Daar moeten we afstand van houden.

Uiteraard kan er op (belangrijke) onderdelen best overeenstemming bestaan. We signaleerden al dat in zaken van seksuele moraal en van leven en dood er een relatief grote overeenstemming is tussen het Vaticaan en orthodoxe protestanten. Liberalen, socialisten, katholieken en protestanten hebben zich in de naoorlogse jaren gezamenlijk te weer gesteld tegen de opmars van het communisme.

En zo is er meer te noemen. Organisaties als VBOK, NPV en de Bond tegen het vloeken hebben vanouds een brede achterban. Ook al is men het niet op alle punten met elkaar eens, op het werkterrein van de desbetreffende organisatie vindt men elkaar.

Niet verabsoluteren
Het is van belang steeds de verschillende scheidslijnen in het oog te houden en de ene niet te verabsoluteren ten koste van de andere. Ten tijde van de koude oorlog was het heel goed dat de VVD de noodzaak van een sterke defensie beklemtoonde en een afwijzende houding ten opzichte van het Oostblok innam. Vanwege de dominante positie van de PvdA in ons politieke bestel was er in het verleden reden om te ageren tegen de hoge belastingdruk en een overmaat van overheidsbemoeienis. De VVD gold daarbij als de bondgenoot van de confessionele partijen.

Maar met het liberale denken over de moraal en de verabsolutering van geld en goed kunnen we niet meegaan. De groei van de liberale partijen (waarbij we dan ook D66 rekenen) is een reden temeer om samenwerking te zoeken met anderen, bijvoorbeeld de verburgerlijkte PvdA, om die liberale dominantie te bestrijden. We willen immers de zondag niet aan economische motieven opofferen.

Ten tijde van de roomse opmars in ons land (als gevolg van een hoog geboortecijfer en geringe geloofsafval) was er reden om beducht te zijn voor Rome. Het sterke antipapisme van de SGP'ers en andere protestanten in de eerste helft van de twintigste eeuw, moet tegen die achtergrond bezien worden. In de kring van de Protestantse Unie (Van Ruler) beschouwde men de PvdA als een bondgenoot tegen Rome.

In alle gevallen is het nodig om de verschillende fronten te blijven zien. Vaak is het zo dat de ene tegenstelling de andere relativeert. Een vijand is niet op alle fronten onze vijand en de bondgenoten zijn niet altijd onze bondgenoten. Het is niet voldoende dat de leiders dit beseffen, ook de achterban moet dat in de gaten houden.

Wie erg de nadruk legt op het roomse gevaar loopt het risico over het hoofd te zien dat in het verleden de RK-Kerk een bondgenoot was in de strijd tegen het communisme en in het heden een bondgenoot tegen een postchristelijke moraal. Wie een gemeenschappelijk protestants front tegen Rome wil opbouwen, verliest daarbij gemakkelijk uit het oog dat er ook een heleboel protestanten zijn waar we evenzeer afstand van moeten houden.

Geen diepere eenheid
Evenzo moet de noodzaak van frontvorming tegen het postmoderne relativisme ons er niet toe brengen om een diepere eenheid te suggereren tussen hen die dat culturele en ethische relativisme afwijzen; hetzij gereformeerden, evangelischen, strenge roomsen, orthodoxe Joden, islamieten of conservatieve cultuurchristenen. Terwijl men het ene kwaad wil bestrijden (en daar is alle reden toe) draagt men tegelijkertijd bij aan het relativeren van verschillen die evenzeer van betekenis zijn.

Kortom we moeten ons hoeden voor monomanie door alleen maar naar één kant te kijken en een bepaald gevaar te verabsoluteren. Er zijn immers veel meer gevaren relevant. Wie de gereformeerde belijdenis wil vasthouden kan het niet vinden met het moderne heidendom, in al zijn beschaafde en minder beschaafde uitingen. Maar die weet ook van de kloof met Rome en het arminianisme.

Juist wanneer je constateert dat zelfs in reformatorische kring velen daar niet meer van willen weten (soms omdat ze zozeer geïmponeerd zijn door de opmars van het moderne heidendom) is er reden om ook daar regelmatig de nadruk op te leggen.