De eeuw in het hart

De 'bevindelijk-gereformeerden'

Door ds. W. Chr. Hovius

De term
Op de eerste maandag in oktober werd ten gevolge van het zilveren jubileum van de hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, de heer C. S. L. Janse, een mini-symposium gehouden over de 'bevindelijk-gereformeerden'. Deze term bezigt de jubilaris ook zelf in zijn proefschrift, waarmee hij in 1985 de doctorstitel verkreeg. Deze term, ook wetenschappelijk aanvaard, duidt die gereformeerden aan, die weet hebben van bevindelijk geloofsleven, waarin ervaren wordt dat wat Gods Woord verkondigt, waarheid is. Men kan ook zeggen dat bij hen de verborgen omgang met de Heere door een teer gebedsleven en een eerbiedige omgang met de Schrift niet onbekend is. De aanduidingen 'gereformeerde gezindte' en 'bevindefijk-gereformeerden' dekken elkaar niet, de eerste is breder van omvang.

De promotor van de hoofdredacteur, prof. dr. G. Dekker, hield de hoofdlezing over deze bevindelijk-gereformeerden op weg naar het jaar 2000. Hij schetste in zijn sociologische lezing de ontwikkelingen, de achtergrond en de (naaste) toekomst van deze groep. De hooggeleerde referent gebruikte ook gegevens die in dit jaar verkregen waren uit een enquête, gehouden op diverse reformatorische scholen. Dr. Janse had voor zijn dissertatie een gelijke enquête gehouden in 1981 op dezelfde scholen, zodat de vergelijking van beide onderzoeken het een en ander aan het daglicht bracht, dat sommigen hadden verwacht, anderen bepaald deed schrikken. Zelf mocht ik dit symposium bijwonen en mij was gevraagd op deze lezing te reageren, om de te berde gebrachte sociologische gegevens wat theologisch te duiden. We zouden kunnen zeggen: We gaan van een ontdekkende, sociologische lezing naar een ontdekkende, theologische prediking! In drie artikelen wil ik mijn opmerkingen wat voor u en jou uitwerken.

Twee kritische kanttekeningen
Bij de lezing van de beminnelijke referent plaatste ik om te beginnen twee kanttekeningen. Prof. Dekker heeft de bevindelijk-gereformeerden niet nader kerkelijk geduid, wel politiek. Hij identificeerde dezen met hen, die staatkundig gereformeerd stemmen. Dat aantal neemt nog steeds af en daaruit is af te lezen dat ook de bevindelijk-gereformeerden in aantal en invloed afnemen, nauwelijks nog 2 procent van onze bevolking vormen.

Ik heb tegen deze gelijkstelling bezwaar, omdat ik weet dat sommigen van de bevindelijk-gereformeerden om principiële redenen helemaal niet gaan stemmen, en destijds, toen de opkomst- of stemplicht nog bestond, beboet werden om hun wegblijven. Ook hebben sommigen vanwege bijbels-praktische bezwaren de overstap of zelfs overgang naar de RPF gemaakt.

Maar de tweede kanttekening was eigenlijk tegelijk een vraag. Wanneer prof. Dekker ook uit de cijfers van de genoemde enquête vaststelt, dat er een bedreigende invloed van de samenleving op de bevindelijk-gereformeerden uitgaat en zij enerzijds zich hier en daar aan de samenleving aanpassen om te overleven, anderzijds zich isoleren en daardoor invloed en terrein verliezen, vraag ik of er ook niet sprake is van een innerlijke uitholling. De druk van buitenaf kan getal en invloed doen teruglopen. Maar worden de bevindelijk-gereformeerden ook niet van binnenuit bedreigd en verzwakt? Zou die kant ook niet in het onderzoek moeten worden betrokken en verwerkt? En daarmee snijdt het mes der ontdekking in eigen vlees, zoals u begrijpt. Het is goed in het licht van de Schrift en door de werking van de Heilige Geest zichzelf nauwgezet te onderzoeken. De vrucht daarvan is stellig diepe ootmoed en komt in de weg van de bekering tot God openbaar.

Ontbindende factoren
Wanneer ik nog wat dieper op die innerlijke uitholling in mag gaan, meen ik te kunnen stellen dat een aantal factoren de positie van de bevindelijk-gereformeerden aantasten: 1. Als eerste noem ik een niet doorleefd geloof. Wanneer theoretisch, beschouwend over het geloof wordt gesproken en geschreven zonder dat men persoonlijk schuldenaar voor God werd en de band met de Heere Jezus kent, boet men aan zeggingskracht in en is men voor de jongeren en de buitenwacht niet meer echt en geloofwaardig. Hoe kunnen we anderen dan tot heilige jaloersheid verwekken?

2. De onderlinge kerkelijke verdeeldheid en de vaak weinig verheffende manier van omgaan met elkaar doet ook weinig of niets van de bevindelijk-gereformeerden uitgaan. Natuurlijk kan er verschil in opvatting zijn, maar daarmee behoeven we elkaar nog niet weg te schrijven of zelfs in „de staat voor God” aan te tasten. Het hard en liefdeloos oordelen over en veroordelen van anderen staat tegen.

3. De band binnen het gezin wordt ook zwakker. Belijden we nog altijd dat het gezin de kleinste cel en kern is van de kerk en van de maatschappij, de praktijk van het leven toont helaas vaak een andere werkelijkheid. Waarom vinden vooral oudere kinderen het thuis steeds minder gezellig en klagen ze vaak „met mijn vader kan ik niet praten en mijn moeder begrijpt me niet”? Het medium van de tv heeft een omslag in de cultuur bewerkt en een grote aanslag gepleegd op het gezin. En meer dan eens blijken juist de ouders en de ouderen verslaafd aan de beeldbuis te zijn.

4. De bevindelijk-gereformeerden slagen er steeds minder in op eigentijdse en aansprekende wijze te vertalen naar eigen jongeren en naar degenen die buiten zijn wat hen ten diepste beweegt in hun verhouding tot de Heere God en de naaste. Het zijn deze factoren die van binnenuit de kracht van de bevindelijk-gereformeerden ernstig verzwakken.

Uit de gepubliceerde enquêtecijfers blijkt dat het verschijnsel van erosie ook hen niet voorbijgaat. Men raakt aan bepaalde verschijnselen gewend.

Zuigkracht van de evangelischen
In zijn lezing stelde prof. Dekker dat er afname van invloed van de bevindelijk-gereformeerden is vanwege de kerkverlating, waardoor bij de jongeren (eventueel kinderen van hen) buiten-kerkelijkheid gaat optreden, en ook vanwege de zuigkracht van de evangelischen. Ik denk dat deze laatste in heel wat gemeenten en kerken van gereformeerde belijdenis te bemerken is.

Allerminst wil ik op hen afgeven, trouwens, dat zou mij al helemaal niet betamen. En dat helpt ook niet.

Bovendien moet ik dan toch ook op enige belangrijke punten wijzen die als messen kunnen snijden in eigen vlees.

Ongetwijfeld hebben de evangelischen een zekere aantrekkingskracht vanwege hun blijmoedigheid. En deze raakt vooral jongeren soms diep. De vraag is wat er van ons uitgaat die prijs stellen op een bevindelijk-gereformeerde prediking. Ik denk aan een opmerking van wijlen ds. Jac. van Dijk, die eens vertelde „ik moest jaren terug eens oppassen op zondagmorgen bij mijn grootvader. Hij woonde recht tegenover een kerk. Toen die uitging, zei hij: „Kijk, jongen, dat zijn nu allemaal mensen die zojuist de blijde boodschap hebben gehoord. Kun je dat hen afzien? Moet je eens zien, wat een strakke gezichten, wat een strenge en harde blik in de ogen””. Er zijn veel zorgen in het leven, er is veel strijd in het geloofsleven, veel moeite in het kerkelijk leven, maar als we nooit eens konden getuigen „ik Heere, die al mijn blijdschap in U vind...” dan zit er toch echt iets heel scheef. Vervolgens wijs ik ook op de bijbelstudie die in die kringen gehouden wordt met elkaar en persoonlijk. Komen wij daar nog aan toe? Zitten onze kinderen weleens met de Bijbel voor zich, voor zichzelf, studerend, mediterend? Nauwelijks komt de Schrift in onze gezinnen wellicht nog een keer per dag aan tafel, bij de avondmaaltijd. Dan zijn ze (we) er allemaal. En dan gauw éven lezen, éven danken?

Ook de onderlinge saamhorigheid kan soms aantrekkingskracht uitoefenen. In 'onze' gemeenten is alles vaak zo massaal en hangen we als los zand aan elkaar.

Bezorgdheid
Juist om de groei van evangelische kringen en gemeenten maak ik me zorgen. In hoeverre is daar het gevaar van remonstrantisme wanneer eenzijdig benadrukt wordt dat men „voor Jezus moet kiezen” of „zijn hart voor de Heer moet openstellen”. Wij zelf hebben toch allang gekozen, in het paradijs, tegen God? De Heilige Geest legt een nieuwe keus in het hart door het Woord. Wij moeten wel allen opnieuw geboren worden, „van dood levend gemaakt worden”.

Vervolgens wordt onder de evangelischen niet of veel te weinig het zicht op het Verbond Gods gevonden. Vaak komen jongeren en ouderen uit de kringen van de bevindelijk-gereformeerden ertoe zich door evangelische beïnvloeding te laten overdopen. Nu is er niets tegen volwassendoop, die kennen wij ook in de kerken van gereformeerde belijdenis. Er is vanuit het verbond wel alles tegen overdoop! Alsof wij maar even tegen God kunnen zeggen „Heere God, wat toen gebeurd is, toen ik als klein kindje werd gedoopt, dat betekent niets, dat telt niet voor U”. Merkwaardig is dat in die kringen wel kinderen „aan de Heer worden opgedragen”. Men zegt dat bijbelse gronden voor de kinderdoop ontbreken, ook het bevel daartoe. Zijn die en is dat er vanuit de Schrift wel voor het opdragen?

Moeite heb ik ook met de zondagsviering van veel evangelischen. Des morgens vroeg gaat men naar de samenkomst, verder is men vrij te doen en te laten wat men wil. Christus heeft immers voor ons de wet volbracht en ons in vrijheid gesteld? Wat je als christen fijn vindt om te doen mag en kan.

Bewaren in en voor de gemeente
Nu wil ik, en dat stelde ik duidelijk op het symposium, de evangelischen niet afkatten. Ik scheer hen ook niet allen over één kam. Maar zorgen kun je je maken om het weggaan van gemeenteleden die in evangelische kringen hun geestelijk onderdak vinden. Het afwijzen van de gereformeerde belijdenis(-geschriften) is een teken aan de wand. Het felle verzet tegen het slot van Zondag 44 uit de Heidelberger –de doorleving van het arme-zondaarsleven– en het daartegenover sterk benadrukken van geestelijke groei roept op zijn minst vragen op. Groeit men dan zelf als gelovige of neemt Christus meer en meer gestalte in ons aan?

En mag men, waar men kritiek op bepaalde zaken heeft en hebben kan, weglopen uit de kerk en de gemeente waar we niet toevallig in terechtkwamen en opgroeiden? En wijst men dan op inderdaad de jammerlijke verdeeldheid van Gereformeerde Kerken en binnen gemeenten van gereformeerd karakter, hoeveel pinkstergemeenten en evangelische gemeenten zijn er soms in een plaats, waarbij ook scheuringen zich voltrokken?

Wel mogen we onszelf de vraag stellen: Waarom hebben wij die weggetrokken gemeenteleden niet kunnen bewaren in en voor de gemeente? Is het wellicht onze eigen diepe geestelijke armoede die we in de groei van de evangelische beweging terugzien? Laten we de zelfontdekking niet pogen te ontgaan. Maar laten we leren ootmoedig schuld te belijden waar dit eerlijk geboden is en de rijkdom van de gereformeerde leer te doorleven en te betuigen.

Nog wel gereformeerd?
Op het gehouden symposium stelde ik ook de vraag: Zijn de bevindelijk-gereformeerden zelf nog wel gereformeerd te noemen?

Ik lijk nu voor u/jou in raadselen te spreken maar graag licht ik deze vraag naar twee kanten toe.

Ervaring
Jaren geleden zei een Katwijkse vrouw tegen een predikant en andere gemeenteleden „ik kom naar de kerk om mijn wegje te horen verklaren”. Opmerkelijke uitspraak! Maar dreigt ook niet het gevaar dat men eigen bevindingen stelt boven de Schrift en het gezag ervan? „Zoals ik het beleefd heb, zo is het”. De eigen ervaring mag nooit boven Gods Openbaring worden gesteld.

Jaren geleden, toen ik zelf nog studeerde, hield wijlen ds. W. L. Tukker een lezing voor de Mannenvereniging in Hilversum. Hij maakte toen een opmerking over de tekst uit 2 Korinte 12, waarin de apostel Paulus melding maakt van „een hem gegeven doorn in het vlees”. Bij de gelegenheid tot vraagstelling zei een mevrouw dat zij het heel anders had beleefd dan de dominee had verteld. Heel scherp maar niet onbewogen zei toen deze predikant: „Mevrouw, ik heb met uw bevinding niets te maken, ik heb alleen met Gods Woord te maken”.

Gods openbaring is bron maar ook maatstaf van en voor de ervaring; de echte en rechte geloofsbevinding bloeit op uit de Schrift, toegepast aan en in het hart door de Heilige Geest. En de Geest brengt ons ook onder het gezag en de tucht van het Woord. Al wat naar dat Woord niet is heeft geen waarde voor God en zal geen dageraad zien.

In de prediking moeten we ook ervoor waken de christen in zijn ervaring te prediken in plaats van de Christus der Schriften. Bevindelijke prediking is wat ooit eens een eenvoudig gelovig man zei „ik hoor graag preken een volkomen Christus en een volkomen verloren mens en hoe die twee nu bij elkaar gebracht worden en komen”. Dat is een aardige typering al is er meer. Meer in die zin dat er ook voeding en onderricht nodig is voor hen, die door het geloof met Christus werden verenigd.

Levenspraktijk
Als ik de vraag stel of de bevindelijk-gereformeerden nog wel gereformeerd zijn kan ik ook tegelijkertijd de vraag stellen waar de norm voor handelen ligt, in het Woord Gods of bij het volk Gods?

Op het RD-symposium maakte ik de opmerking dat in het Reformatorisch Dagblad in bepaalde artikelen weleens gesteld is „Gods volk doet zoiets niet”. Ik noem enige voorbeelden: „Gods volk laat zich niet inenten. Gods volk laat zich niet verzekeren. Gods volk weet hoe haardracht en kleding moeten zijn”. Maar wie is Gods volk? En heeft dat volk van God de autoriteit gekregen over allerlei te beslissen? Ik meen dat dit niet gereformeerd is! Gereformeerd is wel dat we samen leren buigen voor de autoriteit van de Schrift. We leren ons door de genade van de Heilige Geest steeds meer aan dat gezag te onderwerpen.

Daarmee doe ik niets af van de praktijk der godzaligheid. Ongetwijfeld zal de vreze Gods gedrag, kleding en levensstijl gaan stempelen. Slordigheid, stijlloosheid en toegeeflijkheid aan trend en mode, snel insluipende wereldgelijkvormigheid in de gemeente brengen het christelijk karakter van de gemeente in gevaar, bedroeven de engelen Gods en wekken het ongenoegen van God op. Laat daarover geen misverstand bestaan!

Maar ik heb nog iets anders dienaangaande op te merken. Hoe meer (ongezonde) verinnerlijking van het geloof optreedt des te krampachtiger allerlei kenmerken in uiterlijke dingen gezocht en gelegd worden, vaak om zichzelf te handhaven. De prediking in deze laatste zin kan ontaarden in rechtzinnig moralisme. En gebrek aan persoonlijk geestelijk leven kan bedekt worden door zich erop toe te leggen allerlei regels te volgen die in een goed blaadje brengen bij hen, die geacht worden tot het bevindelijke volk van God te behoren. Dat is intussen een levensgevaarlijk bedrijf. „Met niets kan men alles worden!” De satan ziet dit graag en laat met rust. En men bedriegt zichzelf en anderen voor de eeuwigheid.

Beide waar
Ik sluit af met een ervaring uit één der gemeenten die ik mocht dienen. Er woonde een godvrezend man bij wie ik vaak en graag kwam, die teer leefde voor God en principieel de AOW-uitkering niet aanvaardde. God had hem beloofd dat „zijn brood zeker en zijn water gewis zou zijn”. Dichtbij woonde een gelovige vrouw die zwaar leed aan reuma, die ik elke week bezocht. Ze was blind en zei eerlijk: Toen de Heere in mijn leven kwam bad ik „wend, wend mijn oog van de ijdelheden af”, maar zo had ik het nooit bedoeld! Ze mocht veel geestelijk zicht hebben op de heerlijke Immanuël. Toen de ziekenhuis- en doktersrekeningen binnenkwamen kon zij de AOW-uitkering ontvangen en de rekeningen betalen. Diep bewogen zei ze „daarvoor heeft nu de Heere gezorgd, dat de overheid mij helpt en onderhoudt”. Beiden zagen in wat ze genoten de hand Gods. Ze namen een tegengesteld standpunt in maar ze konden elkaar daarin verdragen. Nimmer heb ik één van beiden in veroordelende zin over de ander horen spreken, integendeel, er was diepe achting voor elkaar en voor het werk Gods in elkaars hart. Ik heb me daarover altijd verheugd en gedacht: Zo behoort nu de omgang met elkaar te zijn onder Gods volk. In vroeger eeuwen konden de oudvaders elkaar meer verdragen als ze van elkaar afwijkende standpunten huldigden dan tegenwoordig de bevindelijk-gereformeerden. Jammer, heel jammer. Het is niet tot bevordering van eigen welstand in het geestelijk leven. Het maakt anderen niet jaloers op de onderlinge liefde. Het strekt ook God niet tot eer.

Laat in de bevinding en de levensstijl het woord maar blijvend aan Het Woord zijn. Dat is wel echt gereformeerd!

Kernproblemen
In zijn lezing stelde prof. Dekker dat het kernprobleem bij de sociologische duiding van de bevindelijk-gereformeerden is de verhouding tussen geloof (geloofsbeleving) en cultuur. Er wordt duidelijk anders gedacht over zaken die op het terrein van de ethiek liggen en over de positie van de vrouw, ook onder de jongeren van de bevindelijk-gereformeerden. Zij zijn geneigd meer te accepteren. En 75 procent van hen aanvaarden bijvoorbeeld een vrouwelijk kamerlid!! Het algemeen christelijk gedachtegoed verdwijnt steeds meer uit onze samenleving.

Er is enerzijds onbegrip en irritatie bij degenen die niet christelijk zijn tegenover de bevindelijk-gereformeerden. Anderzijds is er bij deze laatsten het gevoel van bedreigd te worden door en vanuit deze samenleving. De onder jongeren gehouden enquête op reformatorische scholen toont aan dat zij denken als refo-jongeren door de maatschappij niet meer voor vol te worden aangezien.

In mijn reactie bracht ik een ander gehouden onderzoek ter sprake, die van het blad “Margriet”, ook ter gelegenheid van een jubileum, die als opmerkelijke uitslag te zien geeft dat vele Iezer(essen) denken dat de verschuiving van normen en waarden in onze samenleving alles te maken heeft met het verschijnsel “kerkverlating”. De niet-christelijken menen dat – doordat de kerk, die hoedster is van bepaalde tradities, normen en waarden – achteruit gaat – daardoor ook andere opvattingen in de samenleving gaan gelden.

Ik dacht bij mijzelf ook in dit verband aan het Woord van de Heiland, dat „de kinderen dezer wereld voorzichtiger zijn dan de kinderen des lichts”. Wat velen in en van de kerk niet zien, zien de niet-christelijken wel! Dat is ontdekkend en beschamend voor ons.

Om te overleven wordt door de bevindelijk-gereformeerden volgens prof. Dekker in twee richtingen gedacht: Of we moeten een zekere assimilatie of aanpassing toestaan of we moeten ons isoleren en afsluiten voor die buiten zijn.

Twee theologische duidingen
Vanuit het Reformatorisch Dagblad was mij ook gevraagd een theologische duiding te geven van de sociologische gegevens rond het kernprobleem van geloof en cultuur om ook de taak van deze krant wat te schetsen. Dit dagblad brengt niet alleen maar het nieuws maar wil het ook bijbels belichten en becommentariëren.

Vreemdelingschap
Om te kunnen persisteren (= volharden) merkte ik op dat naar mijn overtuiging bezinning op de functionering van de notie van „de blijmoedige vreemdelingschap” van de christen op de aarde geboden is in plaats van ons te isoleren.

Vooral prof. dr. W. H. Velema heeft onder ons voor deze vreemdelingschap aandacht gevraagd. Hij schreef onlangs nog „zich steeds minder hier op aarde thuis te voelen en in de blijde zekerheid en verwachting te mogen leven thuis te komen bij God”. Ik zou daarom willen spreken van “blijmoedige vreemdelingschap”, vooral wanneer ik denk aan de dichter van Psalm 119. Daarin vind ik die beide noties terug. We zingen in vers 10 van deze Psalm (berijmd) „ik ben o Heer' een vreemdeling hier beneên” en in vers 83 berijmd „ik, Heer', die al mijn blijdschap in U vind...”. Maken we daarmee voldoende ernst? Leven we bevindelijk daarbij en daaruit? Tussen die beide bestaat een nauwe samenhang en een zekere spanning. Maar die was er ook onder Israël ten tijde van het Oude Testament. De Heilige Schrift laat samenhang en spanning zien tussen het universele (Israël tot zegen van heel de omgeving) en het particuliere (het als verkoren volk bewaren van Gods geboden en het leven in vertrouwen op God alleen). De krant moet dat duidelijk vertolken voor de lezers en naar de buitenwacht toe.

Gelijk(waardig)heid
In onze snel veranderende en postmoderne samenleving komt meer nadruk te liggen op de gelijkheid van alle mensen en op „gelijke rechten voor iedereen”. Naar mijn opvatting is ook bezinning nodig op de bijbelse betekenis en uitwerking van de begrippen gelijkheid en gelijkwaardigheid. Toegepast op de positie van de man en van de vrouw moeten we stellen en duidelijk maken dat volgens het Woord van God man en vrouw voor God niet gelijk zijn maar wel gelijkwaardig. Hoe ligt dat en wat heeft dat voor gevolgen voor de cultuur en voor de kerk? Wat hebben we te zeggen aan het adres van de feministen die menen dat de emancipatie van de vrouw ook de bevrijding van de man zal brengen? Bedreigt ons vanuit de samenleving niet een nieuwe vorm van slavernij, wanneer de vrouw zo nodig de arbeidsmarkt op moet, weg uit haar gezin, en wanneer de klassieke rolpatronen van man en vrouw, c.q. vader en moeder moeten worden afgeschaft? Een dagblad dat naar bijbelse maatstaven wil functioneren kan helpen bij de opinievorming van de lezers en wijzen op schriftuurlijke uitgangspunten.

Vertolking
Ten slotte mag aandacht gevraagd worden voor de communicatieve vaardigheid om vooral degenen die buiten ons zijn onze identiteit duidelijk te maken. Weten zij voldoende waarvoor de bevindelijk-gereformeerden staan en waarom zij daarvoor willen staan? Die taak is niet eenvoudig. Steeds meer vervreemdt ons volk van de boodschap van de Bijbel. Men begrijpt vaak niet waar we het over hebben als we ons geloof en onze levenshouding pogen onder woorden te brengen. God moest al duizenden jaren terug klagen „mijn volk gaat verloren, omdat het geen kennis heeft”. Zou dat ook van Nederland niet getuigd moeten worden? Staan we als bevindelijk-gereformeerden in bewogenheid om Gods Naam en eer en met zovelen die de eenvoudigste dingen uit de Bijbel niet meer weten voldoende naast hen?

Dit is een publicatie uit Gereformeerd Weekblad, d.d. 13 november-4 december 1998.