De eeuw in het hart

De boze buitenwereld lokt

Jongeren uit bevindelijk gereformeerde kring verlaten aarzelend maar onmiskenbaar de vertrouwde paden. Dat blijkt uit recent onderzoek. De leiders van de rformatorische zuil zitten ermee. Drie kenners over gevaren en uitdagingen. „Wij moeten het zout zijn in deze wereld – niet een zoutblok waar je tegenop loopt.”

Zijn grootvader is nooit naar school gegaan, zijn vader was jaren onderwijzer. Hij heeft het gebracht tot doctor in de sociale wetenschappen: C.S.L. Janse, hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad (RD). Het kantoor van het RD, onderdeel van het Wegenerconcern, staat in Apeldoorn. Je zou er zo aan voorbij lopen, en dat doe ik in eerste instantie ook. Het opvallendste aan de buiten- en binnenkant is dat niets echt opvalt.

Met gegevens die hij in 1981 had verzameld, promoveerde Janse in 1985 op een sociologisch onderzoek. De titel van zijn dissertatie klinkt –naar keuze– als een oproep, een aanbeveling of een bindend advies: Bewaar het pand. Janse bleef dicht bij huis. Hij beschreef de maatschappelijke emancipatie van bevindelijk gereformeerden. In hoeverre pasten zij hun leefstijl aan hun omgeving aan en wat waren de gevolgen voor de groep als geheel?

Janse peilde de meningen van leerlingen van reformatorische middelbare scholen. Ook hun ouders werden ondervraagd. Hij wilde weten wat ze dachten van onderwerpen die in de Nederlandse zwartekousenkerken in de taboesfeer liggen: bioscoopbezoek, tv-bezit, voorbehoedmiddelen, inenten tegen besmettelijke ziekten, tornen aan het gezag van de Bijbel, in die kringen uiteraard de Statenvertaling van 1637.

Janse zit in een dubbele positie. Hij was –en is– als hoofdredacteur van het RD opinieleider van enig gewicht in bevindelijk gereformeerde kringen. „Desondanks”, zegt hij, „is me nooit verweten dat het mij ontbreekt aan wetenschappelijke distantie”.

”De eeuw in het hart”
Janses onderzoek is dit jaar, ter gelegenheid van zijn zilveren jubileum, herhaald door drs. J. A. Coster, adjunct-hoofdredacteur van het RD. Janse was noch bij de opzet noch bij de vergelijking van beide onderzoeken betrokken. Hij kreeg de resultaten als geschenk aangeboden. De titel van Costers publicatie is “De eeuw in het hart” (Uitgave Den Hertog).

Refo-jongeren blijken anno 1998 anders te denken dan die in 1981. Enkele cijfers: In 1981 vond 49,7 procent het terecht dat in reformatorische kring bioscoopbezoek wordt tegengegaan. In 1998 is hun aantal meer dan gehalveerd tot 22,1 procent. Het aantal tegenstanders van voorbehoedmiddelen is bijna gehalveerd, van 25,2 tot 14 procent. Bij inentingen hetzelfde beeld. In 1981 was 63,6 procent tegen. In 1998 was 44,7 procent tegen.

Tweemaal per zondag naar de kerk? In 1981 was nog 47,2 procent van de leerlingen er resoluut voor, in 1998 daalde dat getal tot 35,7 procent. Minder leerlingen vinden dat vrouwen en meisjes in de kerk een hoed moeten dragen (van 45,5 naar 35 procent). Ook minder jongeren keren zich tegen het bezit van een televisietoestel (van 51,5 naar 38 procent).

Het zijn slechts enkele uitkomsten, die niettemin in een trend passen: vrijwel alle cijfers wijzen op afkalving van de traditionele levensstijl. „De belangrijkste conclusie is: hoe jonger de generatie, hoe minder orthodox”, zegt Janse.

Hij ziet de volgende ontwikkeling. Een deel van de leerlingen blijft in het gareel. Anderen passen hun denkbeelden aan, maar verlaten niet het milieu waarin ze zijn opgevoed. Een deel van de leerlingen verdwijnt uit de bevindelijk gereformeerde kring.

Janse is bezorgd. „De hoge geboortecijfers bij ons camoufleren het ledenverlies nog voor een deel. Maar we moeten onze ogen voor negatieve ontwikkelingen niet sluiten. Ondanks pogingen waarvan we hopen dat God ze zegent, gaat een deel van de jongeren weg. Er is verdriet over degenen die de kring verlaten”. Het deel dat blijft, zal zich volgens hem op termijn aanpassen.

Janse doelt op een beweging van de orthodoxie in bevindelijk Nederland van 'rechts' naar 'links'. Dat verduidelijkt hij met een voorbeeld: „Leden van gereformeerde gemeenten zullen in de toekomst meer lijken op christelijk gereformeerden nu en christelijk gereformeerden meer op 'gewone' gereformeerden nu.'

Overeind blijven
Hoe kunnen bevindelijk gereformeerden overeind blijven in een samenleving die overwegend andere waarden hanteert? Is dat niet vechten tegen de bierkaai? Janse erkent dat maatschappelijke ontwikkelingen met vertraging bij minderheden doorwerken, „of het nu allochtonen of bevindelijk gereformeerden zijn”. Hij vindt dat tegenwicht geboden is. „Wij willen een weerwoord hebben, ons innerlijk wapenen. Daarbij is vooral de gezinsopvoeding van belang. Je kunt als ouders niet verwachten dat de school kinderen volledig opvangt”.

Janse stelt dat maatschappij en overheid op minderheden pressie uitoefenen. De plicht op zondag te werken noemt hij zelfs een „directe vorm” van druk. Indirecte pressie vindt plaats bij gezinsvorming. Maar op dat terrein houden de bevindelijken volgens Janse de rijen nog gesloten. „Samenwonen kom je bij ons nog niet openlijk tegen”. Maar waakzaamheid is geboden. „Je moet je verdedigen tegen een andersdenkende omgeving, want er gaat invloed van uit”.

Ook de overheid duwt mensen een bepaalde kant uit. Zie de Wet gelijke behandeling. Janse: „Hoewel, als je handig bent, houd je nog voldoende manoeuvreerruimte over”.

Is toenemend materialisme –grote huizen, dure auto's– in uw kringen een oorzaak van een minder toegewijde levenshouding?

Janse: „Wat u materialisme noemt, heeft te maken met een ander bestedingspatroon. Orthodoxen gaan minder uit, zijn relatief vaak thuis en steken veel geld in woninginrichting. Het is sparen, trouwen en een huis kopen. Bijna tachtig procent van de RD-abonnees woont in een koopwoning. Onze mensen staan hoog aangeschreven om hun arbeidsmoraal en zijn minder hedonistisch dan anderen. Ze zijn gewend relatief veel weg te geven aan goede doelen. Dat moet je genuanceerd bekijken. Desalniettemin kun je zeggen: hecht niet aan je bezit. Je kunt er vraagtekens bij zetten als mensen zich door hun materiële bezit meer in de wereld gaan thuisvoelen”.

Kunt u verklaren waarom de secularisatie in bevindelijk gereformeerde kringen nu pas lijkt door te zetten?

„Dat komt door de toename van de mobiliteit en de opmars van elektronische media, al proberen we de tv zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Regio's met een overwegend gereformeerd karakter hadden tot voor dertig jaar weinig contact met anderen.

Niettemin blijven er harde kernen van orthodoxe protestanten. Wie de kerkelijke statistiek bekijkt, ziet dat de vrijzinnigen verschrikkelijk zakken, maar dat orthodoxen het meest op peil blijven. Strenge kerken houden beter hun gelovigen vast”.

Is het tijd voor een andere aanpak, omdat het weerbaar maken tegen de boze buitenwereld kennelijk niet helpt?

„Wij staan achter onze boodschap, die conform de Bijbel is. Die boodschap willen we aan een volgende generatie overdragen, of die haar nu wil horen of niet. Maar ik geef toe dat niet alles buiten de bevindelijke kerken verkeerd is. Ideeën over milieuzorg kunnen wij overnemen. Het zonder meer afwijzen van vaccinatie is iets dat ik zelf niet onderschrijf. We zeggen niet overal nee op”.

Vormen en vruchten
Het landelijk centrum van de Hervormd Gereformeerde Jeugbond (HGJB) staat in Bilthoven. N. Belo is directeur van de jeugdbond, een jongerenorganisatie die voornamelijk werkt in de Gereformeerde Bond, de meest orthodoxe richting in de hervormde kerk op het Gekrookte Riet na. Belo: „Bevindelijk gereformeerden leven in een zuil, waar bijna geen lucht bij komt. In het vorige onderzoek, “Bewaar het pand”, was het al zeer de vraag of gereformeerde-bonders bij de bevindelijk gereformeerden zouden horen. Ik wil best beoordeeld worden op bevindelijkheid, maar dan aan de hand van Schrift en belijdenis, niet op uitingsvormen.

Janse verbindt de term orthodox met bijvoorbeeld tv-kijken. Als je echt tegen tv-kijken bent, dan zegt dat iets over je orthodox gereformeerd zijn. Maar typeert zoiets het christen-zijn? Het gaat een christen toch om vruchten van de Geest: goedheid, gerechtigheid, waarheid? Daarom moet het geloof worden vertaaldnaar alle terreinen van het leven: tijdens de studie, op kantoor, in het gezin”.

„Vormen zeggen lang niet alles. De vraag: “Geloof je in God?”, komt in Costers onderzoek niet voor”, constateert Belo. „Een vraag over materialisme of over het individualisme dat de kerken insluipt, staat er ook niet in. In hoeverre komt afschrijfgedrag, het afschrijven van mensen die je niet liggen, voor in kerken? Die vraag wordt evenmin gesteld”.

„Elk onderzoek heeft z'n waarde”, zegt Belo. „Je kunt de onderzoeken van Janse en Coster opvatten als een signaal. Een zuil oprichten werpt geen dam op tegen wat zich in de wereld afspeelt. Een zuil kan ontwikkelingen afremmen, maar niet tegenhouden. De resultaten bevestigen wat ik al dacht.

Dat de orthodoxie, in de zin van een strakke, dorre letterknecht op den duur verdwijnt, vind ik niet erg. Zuildenken is niet hetzelfde als bijbels denken. Een groepering is sterk als ze midden in de wereld staat. Daarvoor pleiten wij: meer vuile handen maken.

Blijkbaar lukt het mensen in bevindelijk gereformeerde kring niet goed om Gods Woord toe te passen in het leven van alledag. Wat een nood is daar! Komt het nooit tot toepassing van alle mooie woorden die in bevindelijke kerken worden gesproken? Vinden ze rust in twijfel en onzekerheid? Hoe hou je het vol, in zulke gespleten werelden te leven? Wat betekent dit voor jongeren?

Bij een inenting krijg je net genoeg van een stof in je lijf om antistoffen aan te maken. Ik ben bang dat bevindelijke jongeren in hun opvoeding net genoeg van het geloof meekrijgen om er antistoffen tegen te ontwikkelen. Jongeren hebben duidelijke identificatiefiguren nodig: ouderen die voorleven, gidsen op weg naar het koninkrijk van God. Is de geloofsbeleving echt, dan respecteren jongeren de integriteit ervan”.

Onvruchtbaar
Bij gesprekken met jongeren uit de bevindelijk gereformeerde gezindte is Belo vaak geschokt door hun desinteresse en onverschilligheid. Dan probeert hij, met de Bijbel in de hand, aan te tonen dat ze een eigen verantwoordelijkheid dragen. „Dat je als christenjongeren ontzettend veel voor vrienden en anderen in je omgeving kunt betekenen”, zegt hij.

„Weet je wat zo triest is: jongeren uit bevindelijk gereformeerde kerken ontmoeten nooit andere jongeren. De wereld is afgeschreven. Dat is niet Gods bedoeling. Een gesloten zuil is ten diepste onvruchtbaar voor deze wereld.

De reformatorische zuil heeft positieve dingen opgeleverd, maar verkijk je er niet op; meet met de normen van het Koninkrijk van God. De onderzoeken motiveren mij om jongeren bewust te maken.

Ze moeten kritisch participeren in de samenleving. Als wij met het woord van God leven, moeten wij zout zijn in deze wereld – niet een zoutblok waar je tegenop loopt, maar zoutkorrels die smaak geven aan het leven”.

Zou volgens u toenemend materialisme in bevindelijk gereformeerde kring oorzaak kunnen zijn van verschuivende normen? Janse spreekt van een „ander bestedingspatroon”.

Belo: „Dat herken ik. Maar een kenmerk van echte rijkdom vind ik gulheid: ook mensen in je omgeving mogen delen in de welvaart. Materialisme is iets anders: materialisten leven alleen voor zichzelf. Toegegeven, de arbeidsmoraal onder bevindelijken is hoog, maar de keerzijde is dat ze geld verdienen behoorlijk belangrijk vinden, ook zwart geld. Ze hebben vaak grote gezinnen en daarom ook een grote auto. Maar moet het ook per se een dure auto zijn? Als christen moet je niet voor armoede kiezen, wel voor soberheid en matigheid”.

De onderzoeken van Janse en Coster wekken volgens Belo de suggestie: als de buitenkant in orde is, is de binnenkant ook wel oké. „Dat vind ik ontstellend oppervlakkig, ook al gebruiken ze daar de meest diepzinnige woorden voor. Bij de bevindelijk gereformeerden is het meer halen dan delen. Ze maken zich druk over tv kijken en het dragen van een hoedje, maar zegt het uiterlijk veel over iemands persoonlijke relatie met de Here God? Begin nou eens met de binnenkant, de inhoudelijke kant van het geloof”.

Vasthouden aan traditie
J. H. Mauritz, directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG) is het, al zegt hij alles wat voorzichtiger, in grote lijnen met de directeur van de HGJB eens. Toch verschillen de invalshoeken van beide heren. Belo legt de nadruk op een persoonlijke relatie met Christus en christelijk gedrag op alle terreinen van het leven, waarbij hij weinig aan al dan niet voorgeschreven uitingsvormen hecht.

Mauritz verbindt „de roeping om het woord van God door te geven in deze samenleving” aan „het bewaren van het pand in eigen kring”. Waarmee hij bedoelt dat ouderen en jongeren in de gereformeerde gemeenten ook moeten vasthouden aan de traditie waaruit ze voortkomen.

„Als je in de bioscoop gaat zitten, is het duidelijk dat God daar niet werkt', weet Mauritz zeker. „Zijn jongeren die naar de bioscoop gaan dan verloren?”, vraagt hij vervolgens, om de door hem zelf opgeworpen vraag met dezelfde stelligheid te beantwoorden: „Nee. Je geld kan je overigens evenzeer belemmeren om nader tot God te komen”.

De interpretatie van de uitkomsten uit zowel “Bewaar het pand” uit 1981 als “De eeuw in het hart” uit 1998 wordt volgens Mauritz bemoeilijkt, omdat niet is nagegaan wat de achterliggende overtuigingen van jongeren waren. Doordat de redeneringen die leiden tot een eenduidig lijkend antwoord kunnen verschillen, hoeft elk gelijk antwoord niet hetzelfde te betekenen. Er is wel gevraagd wát ouders en leerlingen vinden. Niet: waaróm?

„Jongeren in onze kring zijn in de zeventien jaren die tussen de onderzoeken liggen veranderd”, geeft Mauritz toe. „Een deel is minder orthodox. Een ander deel legt de bijbelse normen wat genuanceerder naast de werkelijkheid. En dat is niet per definitie minder orthodox”.

Tijdelijke kick
Kenmerkend voor iemand uit de gereformeerde gemeente is volgens Mauritz „distantie van middelen die de secularisatie bevorderen. We proberen de televisie zoveel mogelijk buiten de deur te houden. Maar we willen niet wettisch met deze dingen omgaan. Dat is niet wervend. Het gaat erom: mijdt datgene wat je van de dienst van God aftrekt, want dat geeft meer inhoud en vreugde dan dingen die een tijdelijke kick geven.

Wij pleiten voor een bepaalde manier van kleden en van leven, zonder er een wettisch regime van te maken. Het is heus niet leuk voor een serieus meisje als in de trein opmerkingen worden gemaakt over haar lange rok. Ik wil mijn waardering uitspreken voor meisjes die dat ervoor over hebben. Maar het is de vraag wat de waarde ervan is, als het alleen buitenkant is. Het leven behoort een eenheid te zijn.Wij willen jongeren betrekken bij de Schrift en de gereformeerde belijdenis. Ieder mens is dood in zonde en misdaden en niet bij machte zichzelf te veranderen. Maar een mens heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. Wij geloven dat God de middelen zegent”.

Boze buitenwereld
„Opvallend is hoe onze jongeren in de maatschappij staan”, zegt Mauritz. „Ze hebben het als minderheid moeilijk. De onderzoeken onderstrepen hoe belangrijk het voor hen is dat ze groeien in een eigen identiteit. Van een zeventienjarige verpleegkundige wordt al een visie gevraagd op zaken van leven en dood, zoals abortus en euthanasie. In ons werk willen we jongeren niet bang maken voor de boze buitenwereld. Je opsluiten in een zuil werkt niet als tegengif”.

Het dilemma voor veel refo-jongeren is, aldus Mauritz, zich met hun geestelijke bagage staande te houden in het leven van alledag. „We willen het gereformeerde belijden niet opgeven, maar we hebben tegelijkertijd een roeping om in de maatschappij te participeren”. Een flink deel van de jongeren werkt binnen de reformatorische zuil. „Er zijn veel reformatorische werkgevers, die jongeren veiligheid bieden. De anderen moeten met hun principes in deze wereld overeind blijven. Ze moeten meedoen én zichzelf blijven”. Assimilatie wordt in bevindelijke kring negatief beoordeeld. Mauritz: „Toch is assimilatie tot op zekere hoogte nodig, omdat het niet alleen onze taak is om defensief normen te verdedigen. We moeten de bijbelse boodschap ook doorgeven”.

Dit is een publicatie uit Hervormd Nederland, d.d. 5 december 1998.