De eeuw in het hart

”De eeuw in het hart”
een baken in zee

Door ds. C. den Boer
Het derde millennium na Christus; het jaar 2000. En daarna? Hoe zal dat tijdperk eruitzien? Welke prognoses zijn er te maken? Welke verwachtingen koesteren we?

Hoe zal de kerk van de toekomst eruitzien? Aangepast aan de geest van de tijd misschien; voor haar besef noodzakelijk om te kunnen overleven? Hoe zal het de gereformeerde gezindte in op de Reformatie georiënteerde kerken op Nederlandse bodem vergaan?

Hoe zal zij staan in de wereld van morgen? Hoe moet het verder met haar, wil zij gereformeerd zijn en blijven? Over deze vraag gaat het in het boek “De eeuw in het hart; de bevindelijk gereformeerden op weg naar de eenentwintigste eeuw”, dat vandaag aangeboden is aan dr. C. S. L. Janse, hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum bij het RD.

Tien auteurs geven in dit boek antwoord op de zojuist gestelde vraag, vanuit verschillende invalshoeken en disciplines.

Bestuderen
Aan mij viel de eer te beurt om als een van de eersten deze jubileumuitgave te mogen inzien. De redactie vroeg mij een aantal hoofdstukken te lezen en er mijn oordeel over te geven.

Ik val dan maar meteen met de deur in huis. Dit boek is een boek op niveau. Het zet lichtboeien uit. Het is een baken in zee. En het traceert stellig een weg die voor gereformeerd gezinden goed begaanbaar is. Ik wens dit boek dan ook gaarne ter bestudering in handen van RD-lezers.

Niet alleen zij zouden het moeten lezen, maar ook iedereen die zich wel eens zorgen maakt over de voortgang van Gods Koninkrijk in deze wereld, iedere vader en moeder, elke studerende jongere, elke kerk- en schoolleider die zich geroepen weet bemoeienis te hebben met de ontwikkelingen in maatschappij en politiek.

Ik zie ervan af om aan elk hoofdstuk apart aandacht te geven. Ik volsta met een globale impressie; hier en daar noem ik even een naam.

Blijft het leven 'leefbaar'?
Hoe zal de wereld van het jaar 2000 eruitzien? Dat is niet in alle opzichten te voorspellen. Maar als de trends van de tweede helft van de twintigste eeuw doorzetten, is er veel te vrezen. Het derde millennium na Christus zal het millennium zijn van de postmoderne mens, die geen 'theemuts' van waarden en normen boven zich wil hebben, die individualistisch drijft op gevoelens van genot. De mens die, alle logica ten spijt (ook ten spijt van alles wat echt goed voor hem is), wegdroomt in 'fata morgana's' en die zich –heel eenzaam overigens– veilig waant in zijn carrière, in zijn hoog opgebouwde status, in geld en goed, in commercie en consumptiemiddelen.

Is het leven op die manier leefbaar? Of zal de vraag naar de zingeving van dat leven misschien toch nog (jonge) mensen blijven bezighouden?

“De aarde sterft”, staat ergens geschreven op een viaduct over een autosnelweg. Zal de mensheid zonder een goed antwoord te hebben op de vraag naar de zin van het bestaan, wel kunnen overleven? Heeft de gereformeerde gezindte dat antwoord? Kan zij het nog kwijt? Wij hebben in onze westerse wereld in elk geval ook te maken met overheden die zich tegenover hen die aan beginselen willen vasthouden, niet langer neutraal opstellen. Het wordt met de dag moeilijker om een gereformeerde identiteit te bewaren en uit te dragen. Dat wordt al spoedig als fundamentalisme gezien of als discriminerend ervaren.

Intussen seculariseren het onderwijsgebeuren en de wetenschap steeds meer. Er is geen richtinggevend gebod van God meer dat 'moedert' over alle faculteiten. Intussen worden wij overmeesterd door de media (krant, radio, tv, Internet), die alle mogelijke kwaad op basis van vrije meningsuiting inweven in alle geledingen van de maatschappij, te beginnen in het gezin. Intussen hebben wij allemaal te maken met het zogenaamde marktmechanisme (inspelen op bestaande behoeften of failliet gaan).

Enquêtes/verschuivingen
Overdreven? Spookbeelden? Bangmakerij? Er zijn mensen die zo reageren op het hierboven gestelde. Maar hoe ervaren de gereformeerd gezinden dit alles dan? Zien zij de gevaren? Zijn ze ertegen opgewassen? Zullen ze het overleven?

Er is navraag naar het een en ander gedaan in een enquête in 1981. Dr. Janse heeft zich in zijn dissertatie uitvoerig met de reacties beziggehouden. Wat kenmerkt nu eigenlijk de wat hij noemde bevindelijk gereformeerden? Is er sprake van “assimileren” of van “persisteren”? Zeventien jaren later, in 1998, is een vervolgenquête gehouden. Weer zijn meningen 'onder ons' gepeild en doorgelicht. Het opvallende is –dat constateren verschillende auteurs in het jubileumboek– dat er duidelijke verschuivingen zijn opgetreden in de meningsvorming van de achterban in de richting van acceptatie van zaken die tevoren nog 'taboe' waren.

Is de kritische distantie tot de ontrustbarende ontwikkelingen soms minder geworden? Is er door de enorme zuigkracht van de ons omringende wereld een gewenningsproces ontstaan (wat went er gemakkelijker dan aantrekkelijk kwaad?)? Is er sprake van afkalving van waarden en normen onder ons –minder beginselvastheid–, van assimilatie – je moet gewoon met allerlei ontwikkelingen mee om te kunnen overleven?

Lichtboeien
Het viel mij op in de bijdragen aan het jubileumboek die ik heb gelezen, dat de auteurs hun uiterste best hebben gedaan om ons de ogen te openen voor dreigende gevaren, zodat wij niet blindelings het jaar 2000 tegemoet behoeven te gaan. Tegelijk binden zij ons op het hart om onze roeping om Gods rentmeester op aarde te zijn, te blijven zien (Velema).

Wat zijn dan de lichtboeien die zij uitzetten in de branding? Reiken zij ons ook een remedie aan? Stellig doen zij dat. Het is niet de remedie van een “krachtig isolement”, van opsluiting in de kring (liefst zo klein mogelijk) van de “bevindelijk gereformeerden”. Het is niet: Zoveel mogelijk thuisblijven, je niet begeven in de wereld van de wetenschap (vooral de meisjes niet); want dan is het spoedig met je gedaan. Nee, dat is de remedie niet (Van Nieuw Amerongen).

Een hermetische afsluiting tegen dreigende gevaren op die manier is niet mogelijk en niet gewenst. Laat alle studerende jongeren liever weten wat God wil dat zij met een behaald diploma in Zijn schepping kunnen doen.

Drie w's
Wat dan wel? Minstens drie dingen zijn ons nodig willen wij met open vizier kunnen strijden tegen gevaren die ons omringen. Allereerst past ons waakzaamheid. We hebben het wezenlijke van het kwaad te onderkennen en ons te wapenen tegen de geest van wereldgelijkvormigheid die onder ons zijn duizenden verslaat. We mogen echter wel blind heten als we bij „wereldgelijkvormigheid” hoofdzakelijk aan kleding en haardracht denken en intussen niet zien dat zij zich ook binnen de gereformeerde gezindte openbaart in carrièrestreven, comsumptiepatronen, woninginrichting, vakantieplanning, spaar- en beleggingsbeleid (A. P. de Jong).

Het tweede is weerbaarheid. Dat is weten waarvoor wij staan. Dat houdt in dat wij ons op het hart moeten concentreren. Geen strijd om beuzelingen, noch kerkelijk, noch theologisch-ethisch (Den Butter). Maar een persoonlijk doorleefd geloof, dat vooral ook in het gezinsleven mag uitstralen (Mevr. Buitink-Heijblom). Hartbewaking in de diepe zin van het woord. Wellicht mag het dan een hoopvol teken heten dat jongeren vandaag wat meer over kerkmuren heen kijken dan voorheen het geval was.

In de derde plaats dienen we werfkracht te hebben. De wereld om ons heen is bedreigend. Maar er zijn ook de vele uitdagingen. Ontwikkel je talenten, studeer, verzaak je roeping niet. Laat zien in de wijze waarop je in het leven staat, dat er een antwoord is op de vraag wat het leven zinvol maakt. Is de aarde tenslotte niet van de Heere? Kan Internet (een „waterdichte schone versie ervan” misschien; Van der Vlies) niet ook een medium zijn waar wij veel mee kunnen?

De hand in eigen boezem
Intussen blijven er grote zorgen als we zien naar ontwikkelingen en verschuivingen binnen de groep gereformeerd gezinden in Nederland. Moeten we niet constateren dat de stand van het geestelijk leven onder ons laag is? Houden we die lage stand misschien zelfs kunstmatig in stand? Gaat ons strak beleden geloof langzaam maar zeker niet aan verstarring lijden? Dat is zeker het geval als de leer niet hooggehouden wordt in een „bevindelijk doorleefd” geloof.

Wat zijn dan precies de kenmerken van dat laatste? Hoe is het op dit punt in de gezinnen? Wordt er 's zondags na de kerkdienst nog wel eens doorgepraat over wat we in de prediking hoorden? Of verbieden ouders hun kinderen liever wat God toelaat, om morgen toe te laten wat God verbiedt? Hier kon wel eens de oorzaak liggen van de verminderde “persistentie” onder ons (R. Bisschop).

Legt de innerlijke verdeeldheid van onze eigen achterban ons niet lam? Hebben we elkaar dan soms niet ontzaglijk hard nodig? In de onderwijswereld bijvoorbeeld, die zo onder druk staat van reguleringen van overheidswege (denk onder meer aan geldende kwaliteitseisen, aan benoemings- en toelatingsbeleid, enzovoorts). Jammer, dat in de bijdrage van Hugense en Macdaniel over het hoofd wordt gezien dat er naast “De Driestar” (Gouda) ook nog wel andere hogescholen zijn (ik noem alleen de Christelijke Hogeschool Ede) die terzake van de opleiding van studenten (ook leerkrachten basisonderwijs) voluit kwalitatief goed onderwijs willen geven en tegelijk ook waken willen over de reformatorische identiteit van het onderwijs. Hoe breed of hoe eng is eigenlijk de kring van de “bevindelijk gereformeerden”?

Een verspieder
Er zou veel meer te zeggen. Ik gaf slechts een enkele impressie. Ten slotte wil ik de heer Janse van harte feliciteren met zijn jubileum. De lezers van het RD zullen vaak –zoals ikzelf ook doe– op de voorpagina van de krant zijn evaluerende beschouwingen over het belangrijkste nieuws van de dag lezen. Hij stelt zich daarin meestal op als een echte verspieder, die kwalijke zaken signaleert. Maar ook altijd mag er doorheen schemeren wat Jozua en Kaleb zeiden, de twee verspieders die een goed gerucht van het land der belofte verspreidden: „Laat ons vrijmoedig optrekken en dat land erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen'' (Numeri 13:30). In Gods Naam, want er is er Eén Die gezegd heeft: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” (Matthéüs 28:18).

Dat Woord blijft van kracht, ook voor het jaar 2000 en wat daarop verder moge volgen.

5 oktober 1998