De eeuw in het hart

Hoe gereformeerd zijn bevindelijk gereformeerden?

Veranderen om
gelijk te blijven

Dr. G. Dekker
In een symposium dat handelt over “De bevindelijk gereformeerden op weg naar het jaar 2000” en dat wordt gehouden ter gelegenheid van het jubileum van dr. C. S. L. Janse, ligt het voor de hand om voort te bouwen op zijn studie uit 1985, “Bewaar het pand”. In die studie onderzoekt hij de ontwikkeling van de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep en gaat hij na in hoeverre het deze groep, ondanks de sterke assimilatiedruk die in onze samenleving op haar wordt uitgeoefend, lukt te persisteren; zowel in sociaal als in cultureel opzicht. Daarover gaat het ook hier.

Eerst wil ik schetsen hoe de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep zich op het ogenblik ontwikkelt. Daarna wil ik iets zeggen over de achtergronden van die ontwikkeling, om tot slot onder ogen te zien waar het in deze ontwikkeling ten diepste om gaat.

De ontwikkeling
De eerste vraag is in hoeverre deze bevolkingsgroep zich tot nu toe sociaal en cultureel heeft weten te handhaven. Omdat we beschikken over gegevens van een enquête uit 1998 die vergelijkbaar zijn met de gegevens uit 1981 (gegevens waarop Janse zijn studie baseerde), is het mogelijk die vraag te beantwoorden.

De ontwikkeling sinds 1981 is eigenlijk weinig spectaculair, in die zin dat zich daarin weinig onverwachts heeft voorgedaan. In grote lijnen is het een ontwikkeling zoals Janse die reeds in 1985 kon vaststellen of zoals hij vermoedde, of vreesde, dat die zou plaatsvinden.

Wat de sociale persistentie betreft concludeerde Janse dat er bij de bevindelijk gereformeerden sprake is van een sociale assimilatie. Desondanks is er vermoedelijk nog wel sprake van een absolute groei. Zien we nu naar de kerkelijke groepen die het hart van de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep vormen, dan is er inderdaad sprake van een absolute groei: de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland zijn tussen 1970 en 1995 met rond de 25 procent gegroeid. Die groei is echter voor een belangrijk deel te danken aan een hoog geboorteniveau. Er is namelijk wel degelijk sprake van een afnemende kerkelijk binding. Dat blijkt onder meer uit de constatering in een rapport van de Gereformeerde Gemeenten dat er een toenemende kerkverlating is: er is sprake van zowel verlies naar de onkerkelijkheid als overloop naar andere kerkelijk groeperingen; een overloop waarbij men, zoals Janse al constateerde, „in tal van gevallen buiten de bevindelijk gereformeerde kring terecht komt”.

Dit laatste kan ook verklaren waarom in de loop van de tijd de aanhang van de Staatkundig Gereformeerde Partij relatief steeds geringer wordt. De SGP haalde tot de jaren zeventig ruim 2 procent van de stemmen, maar dit percentage was in de jaren tachtig gemiddeld 1,87 en in de jaren negentig gemiddeld slechts 1,75.

Hiertegenover kan men wijzen op de in de loop van de tijd toegenomen verzuiling van deze bevolkingsgroep, hetgeen een versterking van het sociale bestaan zou kunnen betekenen. Dan dienen we wel te bedenken dat dit ook kan wijzen op een sterk bedreigde positie: verzuilde organisaties kunnen ook gezien worden als een krampachtige poging de eigen bevolkingsgroep te beschermen.

Culturele persistentie
Met betrekking tot de culturele persistentie concludeerde Janse in 1985 dat de leer geen grote veranderingen te zien gaf („al moet niet uitgesloten worden geacht dat onderhuids bepaalde verschuivingen aan de gang zijn”), maar dat zich in de ethiek en de maatschappelijke opvattingen grotere verschuivingen hebben voorgedaan.

Welnu, in 1998 moeten we constateren dat er met betrekking tot de leer inderdaad bepaalde verschuivingen aan de gang zijn: er is een beginnende twijfel aan de historische betrouwbaarheid van de bijbel, een minder stringente opvatting ten aanzien van sommige kerkelijke gewoonten en een enigszins toegenomen ruimte (in de opvattingen) voor vrouwelijke ambtsdragers.

Ten aanzien van de ethiek en de maatschappelijke opvattingen (zoals verzekering, staking, inenting, bioscoop en televisie) hebben de veranderingen doorgezet. Het feit dat de jongeren een minder traditioneel beeld te zien geven dan de ouderen en dat zij met betrekking tot bijna alle aspecten ook meer veranderd zijn dan de ouderen wijst erop dat we hier naar alle waarschijnlijkheid met een nog voortgaande ontwikkeling te maken hebben.

De conclusie kan moeilijk anders luiden dan dat er sprake is van een dreigende en een zich in sommige opzichten ook voltrekkende assimilatie. Weliswaar is de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep nog steeds een duidelijk herkenbare groep, maar het is een minderheidsgroep, die in haar sociale en culturele bestaan onmiskenbaar bedreigd wordt. Een bedreiging die zij zelf ook zo ervaart: in 1998 vindt tweederde van de jongeren dat het reformatorisch volksdeel in onze maatschappij niet voor vol wordt aangezien (in 1981 vond nog niet de helft van de jongeren dat).

Achtergronden
Een aantasting van de sociale en culturele persistentie van de groep als gevolg van een geleidelijke assimilatie aan de omgeving lijkt zo plausibel dat eigenlijk niemand zich daarover verbaast. Integendeel, zowel binnen de groep als door buitenstaanders wordt niet anders verwacht. Maar waarom gebeurt dit? Daarmee zijn we bij de vraag naar de achtergronden van deze ontwikkeling.

Binnen de eigen groep wordt veelvuldig gewaarschuwd tegen de gevaren die verbonden zijn aan het leven in en deelnemen aan de moderne samenleving; er wordt regelmatig gewezen op het gevaar van bijvoorbeeld het wetenschappelijk denken, de groeiende welvaart en het op menselijke behoeften gerichte amusement.

Maar ook buitenstaanders verwachten niet anders dan een toenemende assimilatie. Zo zegt prof. A. van der Meiden dat men geen profeet behoeft te zijn om te zien dat de veranderingen waarmee de bevindelijk gereformeerden te kampen hebben van ingrijpende betekenis zullen zijn voor hun existentie (bestaan, red.) en hun leer. Hij somt dan een aantal voorspellingen op met betrekking tot de ontwikkeling van de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep, die met elkaar een aantasting betekenen van het kerkelijk leven, de godsdienstige opvattingen, de ethiek en het gedragspatroon van deze groep.

Geen automatisme
Wat moeten we van dit soort verwachtingen zeggen? Ik maak er twee kanttekeningen bij. In de eerste plaats dat het verband tussen het zich bevinden in de wereld enerzijds en het anderzijds door die wereld in het geloofsleven beïnvloed worden, soms wel erg gemakkelijk gelegd wordt. De opvattingen hierover worden, ook in de praktijk van het leven, nogal eens weerlegd.

Zo is het toch geen automatisme dat bij een groeiende welvaart of een verderreikende opleiding het geloof wordt aangetast? Zijn er in de Verenigde Staten van Amerika, het modernste land ter wereld, niet grote bevolkingsgroepen waarvan de leden enerzijds volop participeren in de samenleving en anderzijds een traditioneel-orthodox geloof instandhouden? Ja, zijn er in dat land niet de Amish om te bewijzen dat het mogelijk is als groep heel lang een traditionele denk- en leefwijze in stand te houden te midden van een samenleving die zich sterk moderniseert?

Toegegeven, daar is 'onderhandeling' met die samenleving voor nodig, alsmede een zekere compromisvorming en geografische isolatie. Maar wie zegt dat de bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep zo'n weg niet kan inslaan? Constateerde Zwemer niet reeds „de neiging tot concentratie van de bevindelijk gereformeerden in bepaalde gemeenschappen die uitdrukkelijk hun stempel dragen”? En constateerde Janse niet een groeiende tendens „om –waar mogelijk– te gaan werken bij bedrijven in eigen kring”? Zo liggen er in onze samenleving mogelijkheden zich tegen de aanvallen, die vanuit de samenleving op het groepsbestaan worden gedaan, te verdedigen.

Er is dus geen automatische beïnvloeding van de samenleving op de sociale en culturele identiteit van een groep. De totstandkoming van veranderingen is in de regel een veel gecompliceerder zaak. Voor veranderingen zijn meestal de, bewust of onbewust genomen, beslissingen van mensen of beleidsbeslissingen van groepen nodig. Om het in bijbelse termen te zeggen: „Niet wat den mond binnengaat, maakt den mens onrein, maar wat den mond uitkomt, dat maakt den mens onrein”, (Matthéüs 15:11, vertaling NBG).

Toch veranderingen
We zijn nu gelijk toe aan onze tweede kanttekening. Want het is maar al te waar dat, ook al kunnen we niet van automatismen en eenvoudige verbanden spreken, de praktijk laat zien dát de sociale en culturele identiteit van godsdienstige groepen vaak verandert in een veranderende samenleving. Hoe werkt dat dan?

Het is onmogelijk hierop een allesomvattend antwoord te geven. Maar ik wijs op een in mijn ogen belangrijk resultaat van een recent onderzoek (in het jongste nummer van “Sociale Wetenschappen”). Het onderzoek gaat uit van de gedachte dat het proces van rationalisering –gemeten aan het opleidingsniveau– verantwoordelijk is voor de afgenomen kerkelijke binding. Het blijkt nu dat de mate van rationalisering van de omringende samenleving van meer gewicht is dan het individuele opleidingsniveau. Met andere woorden: de invloed van de opleiding van de onderzochte personen zelf is zeer beperkt; de meeste invloed gaat uit van het rationaliseringsniveau van de omringende samenleving.

Welke conclusie trek ik hieruit voor ons onderwerp? Dat, ook al kunnen we op het individuele niveau vaak moeilijk de invloed op het geloofsleven traceren, dit niet betekent dat er geen invloed van de samenleving op het godsdienstig en kerkelijk leven uitgaat. Die invloed is er wel degelijk, maar werkt als het ware indirect en ook vaak zonder dat men zich daarvan bewust is.

Het is de hele samenleving, de hele cultuur waarin wij leven die invloed heeft op ons individuele leven en ons groepsleven en daarmee –dat lijkt onontkoombaar– ook op ons geloofs- en kerkelijk leven. Tenzij men zich in een totaal geografisch, sociaal en economisch isolement opsluit. En hiermee zijn we bij de kern van ons probleem: de verhouding tussen ons geloof en de cultuur waarin wij leven. Bijbels gezegd: het wel ín de wereld, maar niet ván de wereld zijn.

Betekenis van de cultuur
Mensen zijn anders als zij in een andere cultuur leven en zij veranderen als de hen omringende cultuur verandert. Die veranderingen kunnen zo ingrijpend zijn dat we gerust kunnen zeggen dat het in de loop van de tijd andere mensen worden. Denk maar aan de houding van de mensen tegenover de natuur of tegenover vragen van leven en dood, alsmede de veranderde houding tegenover slavernij en de in deze eeuw veranderende opvatting over de vrouw. Die veranderingen hebben te maken met veranderingen in de samenleving, waarin gelijkheid tussen de mensen en mensenrechten een vanzelfsprekend onderdeel van de cultuur zijn geworden.

Dergelijke veranderingen in het (samen)leven van de mensen hebben –of we het nu willen of niet– consequenties voor het geloofsleven van de mensen. Dat zal alleen niet het geval zijn als dit geloofsleven helemaal niets met de rest van het leven te maken heeft. Maar als het geloof een geïntegreerd deel van het hele leven is –iets wat in de gereformeerde wereld toch verondersteld en nagestreefd wordt– dan wordt dat geloof door het veranderende leven ook veranderd.

Het gaat ons nu niet alleen om het gegeven dát die veranderingen plaatsvinden. Het gaat er ook om dat hier voor alle godsdienstige groeperingen een opgave ligt. Dat zij zich steeds moeten afvragen wat de veranderingen in het (samen)leven van de mensen voor gevolgen zouden kunnen en mogen hebben voor de wijze van geloofsbeleving. Opdat het geloof een levend geloof blijft, een geloof dat ook in een nieuwe tijd, in een veranderend leven beleefd kan worden.

Het doel is niet een zonder meer aanpassen aan de veranderende omstandigheden en levenswijze. Maar het doel kan ook niet zijn een bij voorbaat negeren van de veranderingen. Men zal in het spanningsveld van geloof en leven moeten blijven staan en zich regelmatig moeten afvragen op welke wijze men in een nieuwe situatie het geloof kan beleven.

Laat ik als voorbeeld noemen de positie van de vrouw. In de samenleving is men daar in de loop van de tijd anders over gaan denken. Geen wonder dus dat met name de opvattingen van de jongere bevindelijk gereformeerden ook veranderen: 80 procent van hen is het niet eens met de gedachte dat het voor een meisje minder belangrijk is een goede schoolopleiding te krijgen dan voor een jongen en 75 procent van hen vindt dat er principieel gezien geen bezwaar in te brengen is tegen een vrouwelijk kamerlid. Is het dan vreemd dat een groeiende minderheid van hen –maar ook van de ouderen!– twijfelt aan de plicht van vrouwen en meisjes om tijdens de kerkdiensten een hoofddeksel te dragen en dat er in hun gedachten zelfs ruimte komt voor vrouwelijke ambtsdragers?

Hoe men over dit soort veranderingen ook denkt, men zal zich moeten realiseren dat er nieuwe gedachten opkomen die door velen niet worden ervaren als een loslaten van het geloof, maar als een uitdrukking en vormgeving van het geloof in deze tijd. Men zal zich met andere woorden steeds de vraag moeten stellen die Janse reeds in 1985 stelde: „Blijft de identiteit van een groepering wel gelijk wanneer zij in een sterk veranderende situatie dezelfde opvattingen blijft koesteren en aan dezelfde gedragspatronen blijft vasthouden? Kan het ook niet nodig zijn te veranderen om gelijk te blijven?”

Een zekere assimilatie
Ik kan het ook anders zeggen: een zekere assimilatie is nodig om sociaal en cultureel te persisteren. De vraag is dus niet: assimilatie of persistentie? Nee, de vraag is op welke punten en op welke wijze een groepering zich moet aanpassen aan –maar liever zeg ik: aansluiten bij– de veranderende samenleving en de veranderende denk- en leefwijze van de mensen om zich als godsdienstige groepering met een eigen identiteit te handhaven.

De bevindelijk gereformeerde bevolkingsgroep behoeft dus niet lijdelijk af te wachten welke ontwikkelingen over haar heen zullen komen. Zij mag dat mijns inziens zelfs niet. Zij zal zich intensief moeten bezinnen op de wijze waarop zij ook in de toekomst een waarlijk gereformeerde bevolkingsgroep kan zijn. Zij zal zich met andere woorden steeds moeten afvragen waar en wanneer zij moet veranderen om zichzelf te blijven.

5 oktober 1998