Financië en Economie

Fusie Exxon en Mobil lijkt Rockefeller-imperium terug te brengen

„Gevaarlijkste boeven”
in VS gaan weer samen

Van onze correspondent
NEW YORK – De gefuseerde oliemaatschappijen Exxon en Mobil zijn geen vreemden van elkaar. In het begin van deze eeuw maakten de ondernemingen deel uit van de “Standard Oil Company” van wijlen miljonair John D. Rockefeller. In 1911 werd dit concern door de federale rechtbank in Washington opgesplitst in 34 kleine(re) bedrijven, na een antitrustproces dat was aangespannen door de Amerikaanse overheid.

De monopoliepositie van 's werelds machtigste onderneming was volgens de autoriteiten namelijk een te grote bedreiging voor de verhoudingen op de Amerikaanse markt. President Theodore Roosevelt was verrukt over de opsplitsing van Standard Oil, want hij beschouwde de toenmalige oliebaronnen als „de gevaarlijkste boeven van het land”. Het opsplitsen van Standard Oil noemde hij „een van de belangrijkste overwinningen van de rechtvaardigheid in de geschiedenis van ons land”. Twee van de bedrijven die werden afgesplitst waren Standard Oil Corporation of New Jersey en Standard Oil Corporation of New York. Die zouden zich later ontwikkelen tot respectievelijk Exxon en Mobil.

Lampolie
De huidige miljardenfusie van beide bedrijven tot 's werelds grootste onderneming voert nu in de Amerikaanse pers en media tot uitgebreide beschouwingen over „de terugkeer van het Rockefeller-imperium”. Dat lijkt wat overdreven. De oliewereld zag er in het begin van deze eeuw wel een beetje anders uit dan nu vlak voor de overgang naar het nieuwe millennium.

Rockefeller en zijn concurrenten Marcus Samuel en William Mellon verkochten voornamelijk kerosine, oftewel lampolie voor verlichting. Dat was in die tijd het belangrijkste gebruik van olie. Het aardgas dat bij de winning vrijkwam, werd als hinderlijk bijproduct verbrand. De transportrevolutie, met de verbrandingsmotor voor auto's en vliegtuigen, moest nog beginnen. Het was niet Rockefeller maar topman Henri Deterding van Shell die die revolutie voorspelde, met alle gevolgen van dien voor de oliebranche.

De sector is internationaal geworden. Dat geldt ook voor de Amerikanen, ondanks hun enorme eigen markt. Sinds de dagen van Rockefeller is Texas als belangrijkste olieproducent voorbijgestreefd door Saoedi-Arabië. Dat land moest die plaats overigens tijdelijk afstaan aan de Sowjet-Unie, tot dit rijk ineenstortte.

Intussen is de branche een olie- en gassector geworden, met een reeks van eigen producten. Bovendien is de industrie leverancier van grondstoffen voor tal van producten in de chemische sector, zodat de lampolie uit het Rockefeller-tijdperk een verre herinnering lijkt.

Olieprijs
De oliesector levert niet alleen een brede reeks van producten op, maar is commercieel ook veel harder geworden. Die concurrentiestrijd is nog verscherpt sinds de olieprijs in de jaren tachtig drastisch begon te dalen. In plaats van 40 dollar per barrel (159 liter) in de hoogtijdagen doet een barrel vandaag nog 11 tot 12 dollar. Daarvan kunnen de oliemaatschappijen nauwelijks meer rondkomen, laat staan nieuwe producten en technieken ontwikkelen of nieuwe olievelden ontdekken.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat er gefuseerd wordt. In de eerste plaats gebeurt dat om de kosten te drukken. Oud-topman George Keller van Chevron wijst erop dat fusies in de jaren tachtig –toen zijn bedrijf Gulf Oil overnam– nog bedoeld waren om oliemarkten uit te breiden. „Maar nu zijn de fusies in de eerste plaats bedoeld om op de kosten te besparen en om de aandeelhouders een beter rendement te garanderen”, aldus Keller.

De huidige problemen in de oliesector worden algemeen toegeschreven aan een overvloedig aanbod. Dat komt onder meer doordat de lidstaten van het ooit zo machtige OPEC-kartel van olieproducerende en -exporterende landen het onderling niet meer eens kunnen worden over productiebeperkingen om hun prijs op peil te houden. Het is tegenwoordig 'ieder voor zich', waarbij de krappe kassituatie verleidt tot hogere productie, ook al levert die meerproductie relatief dan weer minder op doordat de prijs op de internationale markt zakt.

Informatierevolutie
Daar zijn de Aziatische problemen nog bij gekomen. De olieproducenten verwachtten twee jaar geleden nog dat de energiebehoefte van Azië zou toenemen met een miljoen barrel per dag. Maar door de Aziatische crisis is de energiebehoefte daar in het afgelopen jaar gedaald met 400.000 barrel per dag.

Door die combinatie van overvloed en dalende behoefte is de olieprijs zodanig gezakt dat de oliemaatschappijen niet alleen besparingen proberen te realiseren door fusies, maar zij moeten ook nieuwe methoden aanwenden voor het ontwikkelen van moderne technieken en nieuwe producten. Daarbij helpt onder meer de huidige informatierevolutie, waarbij nieuwe technische inzichten sneller en breder verspreid worden binnen de sector of binnen de onderneming. Wel is men er zich van bewust dat die „nieuwe technische inzichten” niet per definitie alleen gunstig hoeven te zijn voor de oliesector. Met argusogen worden bijvoorbeeld de experimenten gevolgd van het Japanse bedrijf Toyota met z'n personenauto die zowel door gas als door elektriciteit wordt aangedreven.

Winnaar
„De uiteindelijke winnaar bij al deze ontwikkelingen is hopelijk niet de ene of de andere sector van de industrie, maar de consument”, aldus Daniel Yergin, voorzitter van de zogeheten Cambridge-groep van energieresearchinstituten.

Voor de werknemers ligt de situatie anders. Zij zijn de verliezers, want na de fusie van Exxon en Mobil worden er „minstens” 9000 banen geschrapt. „Misschien is dat nog maar het begin, want ik heb al veel hogere getallen vernomen”, aldus vakbondsvertegenwoordiger Robert Whager.

En hoe staat het nieuwe concern er zelf voor? „Als je naar al die cijfers kijkt, ziet het er geweldig indrukwekkend uit, maar als je die cijfers analyseert, dan wordt het plaatje bescheidener”, stelt Constantine Kliakos, chef-analist van de oliemarkt voor Merrill Lynch & Co. „Bedrijven zoals Exxon Mobil hebben op de markt minstens een aandeel van 10 procent nodig om concurrerend te kunnen blijven. Maar op de wereldmarkt is dat aandeel van de nieuwe combinatie maar krap 4 procent. Het is dus allesbehalve zeker of dat voldoende is, of dat nieuwe combinaties nodig zijn om uiteindelijk het hoofd boven water te houden”, meent Constantine Kliakos.