Financiën en Economie

Kabinet en sociale partners weten snel en goed zaken te doen

Middelloonpensioen niet verplicht

Door Bea Versteeg
DEN HAAG – Tevredenheid troef. Na bijna vier jaar hebben het kabinet en de sociale partners geen reden tot klagen. In goede harmonie en in weinig tijd weten de partijen zaken te doen. Iedereen doet keurig zijn zegje, om vervolgens spijkers met koppen te slaan.

Het kabinet en de werkgevers- en werknemersorganisaties hadden gisteren maar twee uur en tien minuten nodig om twee convenanten van een groen licht te voorzien. De weken van voorwerk hadden hun vruchten afgeworpen.

Pensioenconvenant
De sociale partners hebben gisteren met het kabinet overeenstemming bereikt over het pensioenconvenant. Het kabinet ziet af van fiscale maatregelen waardoor er alleen maar een middelloonpensioen mogelijk zou worden. De sociale partners zullen de komende jaren hun best doen om de kosten van de pensioenopbouw te beheersen.

Ook zullen de regelingen worden gemoderniseerd. Dit gebeurt door verlaging van de franchise. Dit bedrag is nu nog gebaseerd op de aow voor gehuwden. Deze grote aftrekpost zorgt ervoor dat tweeverdieners en alleenstaanden nooit een pensioen kunnen opbouwen dat gebaseerd is op 70 procent van het laatstverdiende loon. Op 1 maart 2001 zal vastgesteld worden in hoeverre de werkgevers- en werknemersorganisaties erin geslaagd zijn de afspraken te verwezenlijken.

Het pensioenconvenant is de belangrijkste overwinning voor de werkgevers- en werknemersorganisaties. Zij hebben daarmee de verplichte invoering van het middelloonpensioen weten tegen te houden. Bovendien erkent het kabinet dat pensioenen tot de arbeidsvoorwaarden behoren. Het vaststellen van die arbeidsvoorwaarden is in de eerste plaats een zaak van de sociale partners. Op zich is dat een feit dat de werkgevers- en werknemersorganisaties steeds hebben benadrukt nadat het kabinet met zijn voorstellen voor een nieuw pensioenstelsel kwam.

Ook ondertekenden de werkgevers- en werknemersorganisatie gisteren de “Agenda-2000”. In dit in de Stichting van de Arbeid overeengekomen akkoord hebben de sociale partners afgesproken dat zij blijven streven naar een gematigde loonontwikkeling. Zij zetten daarmee het beleid van de afgelopen vijftien jaar voort.

Vruchten
De convenanten zijn de zoveelste vruchten van het Nederlandse poldermodel. Door overleg weten kabinet en sociale partners moeilijke vraagstukken tot een oplossing te maken. Waar in het buitenland de wijziging van bijvoorbeeld een pensioenstelsel nogal eens met grote arbeidsonrust gepaard gaat, wordt in de Nederlandse vergaderzalen door overleg de arbeidsrust gewaarborgd.

Bij het aantreden van het paarse kabinet in 1994 leek dit niet vanzelfsprekend. De politici waren niet zo tevreden over de overlegeconomie. Het was voor hen te veel synoniem met stroperigheid. De sociale partners vergaderden eindeloos, zonder dat er veel schot in zat, vonden de Haagse politici. De primaat voor het sociaal-economische beleid zou weer in Den Haag moeten komen te liggen.

De werkgevers- en werknemersorganisaties lieten zich dit niet twee keer zeggen. Zij zouden de critici –„mensen die ook niet wisten waarover ze het hadden”– wel eens wat laten zien. Bijna anderhalf jaar na het aantreden van paars, in het voorjaar van 1996, grepen de sociale partners hun kans. Het kabinet slaagde er niet in een regeling te maken waarin de flexwerkers meer zekerheid kregen en tegelijk het ontslagrecht versoepeld zou worden. Waar vooral de ministers Wijers (Economische Zaken) en Melkert (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) het maar niet eens konden worden, bereikten de werkgevers- en werknemersorganisaties een vergelijk.

Extra wetgeving
Het zou niet de laatste keer zijn, zo bewijzen de convenanten van gisteren. De sociale partners hebben aan het succes geroken en dat smaakt naar meer. Vandaar dat werkgeversvoorman Blankert de politici gisteren de wacht aanzegde. Zij moeten niet het werk van de sociale partners gaan overdoen. Waar werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers afspraken maken, „komen parlementariërs met extra wetgeving”. Dat vindt Blankert onnodig. Ieder het zijne, is de stelling van de VNO-NCW-voorzitter.