Forum 21 november 2000


Positie verpleegkundige
bij euthanasie niet helder

In de Tweede Kamer is vandaag het debat over de verruiming van de euthanasiewet gestart. De nieuwe wet regelt veel, maar laat onduidelijkheid bestaan over de positie van verpleegkundigen als zij bij euthanasie betrokken zijn, vindenmr. Marianne DaverschotenHugo van der Wal.

Vooral verpleegkundigen (en daarmee worden in het vervolg ook verzorgenden bedoeld) kunnen op verschillende manieren met euthanasie in aanraking komen. Bijvoorbeeld als een patiënt zijn euthanasieverzoek eerst aan hen voorlegt zonder daar nog met de behandelend arts over gesproken te hebben. Of wanneer een de arts de verpleegkundige assistentie vraagt bij het injecteren van het dodelijke middel of opdraagt de doses dodelijke middelen in het infuus op te hogen.

Voor gewetensbezwaarde verpleegkundigen zijn geen van deze situaties eenvoudig. In de eerste plaats zullen ze deskundig moeten weten om te gaan met de nood van de om euthanasie vragende patiënt. Maar vervolgens zullen ze hun principiële bezwaren goed onder woorden moeten weten te brengen, zowel tegenover de patiënt als tegenover de betrokken arts en teamverpleegkundigen. Daarnaast is het van groot belang dat de verpleegkundige weet wat haar juridische positie in deze situatie is. Dit kan voor haar een extra steun in de rug betekenen als zij haar principes naar voren brengt.

Niet overdragen
Over die juridische positie is het laatste woord echter nog niet gesproken. Niet in de kringen van verpleegkundige organisaties en niet in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ”Toetsing van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding”. Toch is –strikt juridisch geredeneerd– de positie van werkers in euthanasiesituaties duidelijk.

Een van de voorwaarden waaronder volgens het wetsvoorstel euthanasie straffeloos uitgevoerd kan worden is dat een arts de uitvoerend persoon is. Euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn dus handelingen die voorbehouden worden aan een arts. Daarom kan een arts de uitvoering van euthanasie niet delegeren (overdragen) aan iemand die geen arts is. Dit betekent dat verpleegkundigen of anderen die geen arts zijn, als zij toch zelfstandig euthanasie gaan toepassen, in elk geval strafrechtelijk vervolgd zullen worden.

Vervolgens kan men zich afvragen of verpleegkundigen die niet zelfstandig euthanasie mogen toepassen wel mogen assisteren bij de uitvoering van euthanasie. We kunnen bij assisteren c.q. meewerken aan euthanasie door verpleegkundigen denken aan meewerken aan de planning en de voorbereiding van euthanasie, het klaarmaken van de injectiespuit, de perfusor (doseerpomp) of het infuus met de euthanatica aanhangen/omwisselen en in laten lopen.

In aanmerking genomen dat euthanasie een strafbare handeling is, is het antwoord op de gestelde vraag negatief. Ook het assisteren bij c.q. het meewerken aan strafbaar handelen is strafbaar. Is de arts de uitvoerder, dan kan de medewerker strafbaar zijn als medepleger (als hij of zij een even groot aandeel in de uitvoering heeft als de arts, artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht) of als medeplichtige (als hij of zij slechts een beperkt aandeel in de uitvoering heeft, artikel 48).

Alleen als de arts die euthanasie toepaste zich aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden, wordt hij strafrechtelijk niet vervolgd en dit geldt in dat geval ook voor de verpleegkundige die de arts heeft geassisteerd.

We kunnen dus concluderen dat verpleegkundigen –ook zonder een beroep te hoeven doen op gewetensbezwaren– alle rechten hebben om te weigeren mee te werken aan euthanasie. Het gaat immers om in principe strafbaar handelen waartoe niemand verplicht kan worden.

Maar het blijkt dat de rechtspositie van de verpleegkundige in de praktijk niet zo duidelijk is als wel gewenst. Dit ligt helaas deels aan de verpleegkundigen zelf, die meewerken aan levensbeëindigend handelen. Maar dit ligt zeker ook aan hun leidinggevenden, aan de betrokken opdrachtgevende artsen en last but not least aan het tekort aan duidelijkheid van de verantwoordelijke bewindslieden, die medewerking aan euthanasie door verpleegkundigen tot op zekere hoogte accepteren.

Bepaling
Zowel de organisaties die principieel afwijzend staan tegenover euthanasie en hulp bij zelfdoding als de organisaties die geen afwijzend standpunt innemen, zijn het over één ding eens. Namelijk dat verpleegkundigen dienen betrokken te worden bij het signaleren van een euthanasiewens en de besluitvorming daarover. En de rechtspositie van de verpleegkundige verdient een betere regeling en bescherming. Uiteraard verschillen hun motieven en gedeeltelijk ook de uitwerking van deze standpunten.

De organisaties van verpleegkundigen die op zich principieel afwijzend staan tegenover (medewerking aan) euthanasie (Febe, Healthcare Christian Fellowship-Nederland, de beroepskring Gezondheidszorg en Welzijn van het Gereformeerd Maatschappelijk Verbond (GMV) en de sectie Gezondheidszorg en Welzijn van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU)) hebben –om elke ongewenste betrokkenheid van verpleegkundigen en verzorgenden bij levensbeëindigend handelen te voorkomen– bij de politieke partijen gepleit voor het opnemen van ten minste de volgende bepaling in de wet: „Niemand is verplicht een patiënt een behandeling gericht op levensbeëindiging te geven, dan wel medewerking daaraan te verlenen.” Een soortgelijk artikel betreffende abortus provocatus is destijds ook opgenomen in de Wet afbreking zwangerschap (artikel 20 lid 1).

De organisaties Febe en HCF-N (ter zake verenigd in de Werkgroep Ethiek, Recht, Verpleging en Verzorging (Wervv) hebben aan de politieke partijen ook voorgesteld in de wet een artikel op te nemen dat de arts verplicht het oordeel van de betrokken verpleegkundigen en verzorgenden op grond van hun deskundigheid te vragen over het verzoek van de patiënt en de mogelijke alternatieven.

Tevens hebben zij voorgesteld in de wet een artikel op te nemen dat de arts verbiedt de uitvoering van levensbeëindiging te delegeren aan personen die geen arts zijn.

Wat de meldingsprocedure betreft heeft deze werkgroep ten slotte nog voorgesteld dat de arts naast zijn eigen verslag ook het verslag van de verpleegkundige aan de gemeentelijke lijkschouwer dient te overhandigen.

Voor de Wervv was het verheugend dat de politieke partijen SGP en GPV/RPF bereid bleken de voorstellen voor genoemde artikelen in aangepaste vorm in enkele amendementen op te nemen.

Nu'91
Bij Nu'91, de grootste verpleegkundigenorganisatie in Nederland, vond de Wervv een welwillend gehoor wat het hiervoor geciteerde wetsartikel van verpleegkundigen betreft. Men wilde zich ook inzetten voor het laten opnemen van een dergelijk artikel in de wet.

Te betreuren is dat deze organisatie het standpunt inneemt dat verpleegkundigen onder omstandigheden wel mee moeten kunnen werken aan euthanasie, mits goed geïnformeerd en rechtspositioneel goed beschermd. En dit geldt ook het standpunt dat men vindt dat verpleegkundigen zelf, als een patiënt daar speciaal om vraagt, euthanasie moeten kunnen toepassen, maar dan wel in het bijzijn van een arts. Ter toelichting: deze standpunten zijn gebaseerd op de gedachte dat euthanasie het sluitstuk moet kunnen zijn van een goede stervenshulpverlening.

Teleurstellend
De reacties van de betrokken ministers Borst en Korthals op al het voorwerk van de organisaties van verpleegkundigen waren echter teleurstellend. Tijdens de zitting van dit overleg van de vaste kamercommissie voor justitie respectievelijk de vaste commissie voor volksgezondheid, welzijn en sport bleek dat minister Borst de positie van de verpleegkundige bepaald niet consequent juridisch interpreteerde.

Minister Borst vond ook dat verpleegkundigen absoluut geen uitvoeringshandelingen mogen verrichten, omdat voor hen geen strafuitsluitingsgrond geldt. Met uitvoeringshandelingen bedoelde zij handelingen die direct de patiënt betreffen, zoals het inbrengen en opendraaien van een infuus en het inspuiten van het euthanaticum. Dit zijn medische handelingen die een verpleegkundige echt moet weigeren, ook als de arts erop aandringt. In dat geval moet de verpleegkundige bij de leiding beklag doen, aldus de minister.

Maar voorbereidende handelingen zoals het klaarmaken van de injectiespuit mogen verpleegkundigen wel doen, volgens de minister. Waarom? Omdat verpleegkundigen in die dingen meestal oneindig veel handiger zijn dan artsen en dit daarom vanwege veiligheidsoverwegingen wellicht goed is. Enige juridische onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van voorbereidende handelingen gaf de minister niet. Daarvoor werd verwezen naar de minister van Justitie. Maar ook minister Korthals verschafte helaas niet de gewenste onderbouwing.

Over het weigeren van medewerking door verpleegkundigen vanwege de strafbaarheid van euthanasie heeft de minister zich niet uitgelaten. Zij heeft alleen gewezen op hun recht om op grond van gewetensbezwaren de uitvoering van bepaalde handelingen te weigeren.

Brandbrief
Het als verpleegkundige zelfstandig een verslag schrijven over het euthanasiegebeuren zodat dit ook onder ogen van de regionale toetsingscommissie komt vond de minister een goede zaak. Maar ze vond het overbodig om daarvoor een regeling in de wet op te nemen. De toetsingscommissie kon volgens haar ook op eigen initiatief het verpleegkundig dossier opvragen.

Heel moeilijk te accepteren door de organisaties van verpleegkundigen was ook het feit dat minister Borst meermalen verwees naar het in het komende jaar te starten onderzoek van VWS naar de betrokkenheid van verpleegkundigen en verzorgenden bij euthanasie. De minister wekte hiermee de indruk dat zij de gewenste duidelijkheid over de rechtspositie van verpleegkundigen wilde laten afhangen van de uitkomsten van dit onderzoek. Extra gevoelig lag dit omdat om dit onderzoek al jarenlang door organisaties van verpleegkundigen was gevraagd zonder dat dit ingewilligd werd.

Dit was voor Nu'91 reden om namens het overkoepelend orgaan voor de verpleegkundigenorganisaties, de AVVV, tevens dé gesprekspartner van minister Borst als het om verpleegkundigen en verzorgenden gaat, een brandbrief naar de minister te sturen om haar van dit uitstel af te brengen. Men stelde dat de ministers, nu de tijd er rijp voor is, die rechtspositie dienen te regelen. Ook sprak men zich onomwonden uit voor een wettelijke consultatieplicht van de arts ten aanzien van verpleegkundigen en het opnemen van het wetsartikel: „Niemand is verplicht een patiënt een behandeling gericht op levensbeëindiging te geven, dan wel medewerking daaraan te verlenen.”

Steun
Ondanks het feit dat we ons ernstig zorgen blijven maken over de voorgestelde euthanasiewetgeving zijn we zeer dankbaar voor de toegenomen aandacht en bijval ook van de kant van de niet-christelijke partijen en organisaties. Wij hopen en bidden dat dit voor onze werkers ook een positieve uitwerking mag hebben in de plenaire debatten deze week.

Mr. M. Daverschot is juridisch adviseur en H. van der Wal is beleidsmedewerker van de SGP-fractie in de Tweede Kamer.