Dossier 10 februari 1999

Kamervragen


Vragen op 10 februari 1999 van het lid mr. C. G. Van der Staaij (SGP) aan de minister van Justitie over uitlatingen van cultuurfilosoof C. W. Rietdijk.

1.
Hebt u kennisgenomen van uitlatingen van de natuurkundige en filosoof C.W. Rietdijk in het boek “De holle diamant”, over het toepassen van abortus of euthanasie bij lichamelijk of geestelijk “onvolwaardigen”?

2.
Kent u het bericht dat de Gehandicaptenraad zich diep gekwetst voelt door de opmerkingen en daarom aangifte wegens belediging wil doen? (ANP-bericht, 6 februari jl.)

3.
Bent u bereid te bevorderen dat het Openbaar Ministerie onderzoekt of de desbetreffende passages grond voor vervolging bieden wegens belediging dan wel omdat anderszins de grenzen van de uitingsvrijheid zijn overschreden?

4.
Bent u, afgezien van de precieze formuleringen in het onderhavige geval, van oordeel dat de stelling dat ernstig lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapten gedood dienen te worden zodanig onaanvaardbaar is en dat daartegen strafrechtelijk moet (kunnen) worden opgetreden?

Antwoord van minister Korthals van Justitie, ontvangen 30 maart 1999.

1.
Ja.

2.
Ja.

3.
De voorzitter van de Gehandicaptenraad heeft bij de regiopolitie Utrecht aangifte gedaan tegen de auteur van het boek “De holle diamant”. Naar aanleiding van deze aangifte heeft het Openbaar Ministerie te Utrecht de politie opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Pas wanneer dit onderzoek is afgerond, kan het Openbaar Ministerie beoordelen of de auteur zich met zijn uitlatingen schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en zal het een beslissing nemen over een eventuele strafvervolging.

4.
De stelling “dat ernstig lichamelijk en verstandelijk gehandicapten gedood dienen te worden” acht ik verwerpelijk. Of een dergelijke uitspraak gebracht kan worden onder een strafbaar feit, waarbij kan worden gedacht aan belediging of discriminatie, en zo ja, of daartegen dan strafrechtelijk zou moeten worden opgetreden, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden (zoals de context en de mate van openbaarheid waarin de stelling wordt verkondigd). Daarbij moet steeds opnieuw worden beoordeeld in hoeverre artikel 10 EVRM een beperking van de vrijheid van meningsuiting toestaat. Voorts wijs ik erop dat de kwestie of discriminatie wegens handicap afzonderlijk strafbaar moet worden gesteld, wordt besproken in de toelichting op de “Proeve van wet houdende een verbod tot het maken van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte”. Onder meer wordt aangeduid, dat en waarom discriminatie van mensen met een handicap niet strafrechtelijk gesanctioneerd dient te worden, maar dat daartoe specifieke regelgeving de voorkeur verdient. Het streven van het Kabinet is er op gericht in de tweede helft van 1999 een wetsvoorstel terzake aan de Raad van State aan te bieden.

Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, Aanhangsel, nr. 1061, blz. 2173
 
Van der Staaij