Buitenland14 augustus 1999

Herinnering Japanse tijd is onderdeel van nationaal herdenken

'Indië' laat zich niet meer wegdenken

Door A. Jansen
Op 15 augustus wordt er voor het eerst gevlagd voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. Wie had dat ooit verwacht! In de jaren vijftig, zestig en zeventig in ieder geval niemand.

Het begon na de oorlog allemaal zo hoopvol voor de Nederlanders uit Indië. Nederland speelde een prominente rol bij de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers – eerst in Nederlands-Indië zelf en daarna in Tokio tijdens het 'grote' tribunaal in Tokio, waar de rechtsgeleerde Röling bij betrokken was.

Hoopvol was ook de schadeclaim van maar liefst 125 miljard gulden, die Nederland bij Japan indiende – zeker voor die tijd een nogal hoog bedrag. Maar dat gebeurde allemaal vóór de Indonesische onafhankelijkheid! Toen Sukarno en Hatta in '49 definitief loskoppelden van Nederland, verloor Den Haag alle interesse in een goede financiële regeling voor krijgsgevangenen en burgerslachtoffers uit Indië. „Japan lag ver weg, en niemand had nog interesse in dat land”, aldus dr. Bart van Poelgeest. Hij is de auteur van het proefschrift ”Japanse besognes, Nederland en Japan tussen 1945 en 1975”, dat dit jaar bij uitgeverij Sdu uitkwam.

Dat er in 1951 toch een vredesverdrag met Japan kwam, is vooral aan de Verenigde Staten te danken. Die wilden Tokio snel als bondgenoot tegen de Sovjet-Unie inzetten, en daarom was een officieel vredesverdrag meer dan welkom. Hoge schadeclaims die Japan zouden hinderen bij een nieuwe start, hoorden daar uiteraard niet bij. In tegenstelling tot de Britten en Australiërs, die wel bezwaar maakten tegen de te 'lieve' opstelling van de Amerikanen, vond Buitenlandse Zaken het allemaal best.

Pas toen de inkt van het vredesverdrag van San Francisco was opgedroogd, begon ook Nederland –mede onder druk van de publieke opinie– zich te roeren. Er moest en zou toch meer geld uit Japan komen voor de slachtoffers uit Indië. Minister van Buitenlandse Zaken Stikker toog alsnog naar Japan om die boodschap over te brengen. Er volgden vijf jaren van ”ijzige vrede” tussen de twee, want Japan was vooralsnog niet van plan om nog eens over de brug te komen.

Alleen met behulp van een enorme koehandel van Nederlandse kant kwam er uiteindelijk toch een akkoord. Door af en toe een Japanse oorlogsmisdadiger vrij te laten (!) wist Den Haag Tokio over de streep te krijgen. In 1956 werd het Stikker-Yoshida-akkoord getekend: Japan betaalde 38 miljoen gulden, 285 gulden voor iedere krijgsgevangene en 315 gulden voor burgergeïnterneerden.

Verrassing
„Japan was niet verplicht tot die betaling”, zegt Van Poelgeest, „het had al veel geld, ook aan omringende Aziatische landen, toegezegd. „Het was echt een gebaar van goede wil – zij het mede onder druk van Washington.” Met de 'achterafdeal' tussen Den Haag en Tokio waren de Nederlandse slachtoffers uiteindelijk beter af, voegt Van Poelgeest eraan toe. „Waren hun eisen via San Francisco ingebracht, dan zou hun claim óf zijn afgewezen, óf drastisch zijn verlaagd.” Het Stikker-Yoshida-akkoord kreeg in Nederland overigens nauwelijks aandacht. Nederlanders uit Indië waren volledig verrast toen ze in '56 –rond 5 december nog wel– plots zo'n 300 gulden op hun rekening zagen staan.

'San Francisco' en de ontwikkelingen daarna waren volgens de Utrechtse historicus dr. Elsbeth Locher-Scholten de eerste mijlpaal op de moeizame weg van meer publieke erkenning voor het Indische oorlogsleed. Mevrouw Locher-Scholten was vorige week een van de sprekers op een studieconferentie van het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogs Documentatie) in Amsterdam over dit onderwerp.

Volgens de Utrechtse historicus ging het na 'Yoshida-Stikker' niet direct opwaarts met die aandacht en erkenning voor Indië in oorlogstijd. De curve die ze beschrijft, gaat pas in de jaren zeventig vastbesloten omhoog, om daarna níet meer te dalen.

Waarom besteden we er eigenlijk zoveel aandacht aan? En waarom zorgde die afwezigheid van publieke erkenning steeds weer voor zoveel tumult? Locher-Scholten wijst erop dat al voor de oorlog er meer Europeanen in Indië woonden dan in enige andere Aziatische kolonie. Daarom zat ook 80 procent van alle Europese burgers in de Pacific in Japanse kampen in Nederlands-Indië. Toen na de oorlog die groep naar Nederland terugkeerde –300.000 mensen op een bevolking van 12 miljoen– legde dat een uitzonderlijk zware claim op het nationaal herdenken van de Tweede Wereldoorlog.

Verdacht
Hoe komt het dat de 'Indische groepen' in de jaren vijftig toch werden vergeten en genegeerd? „De 300.000 Nederlanders die terugkwamen, waren als kolonialen op zijn minst verdacht – al hun oorlogservaringen ten spijt”, aldus Wim Willens van de Universiteit van Amsterdam op de NIOD-conferentie. „Ze waren de verliezers. Hoe kan een land trots zijn op leden van een koloniaal systeem dat niet meer past in een nieuwe tijd? Daarom was het gezegde van toepassing: „Hij die heeft verloren, heeft iets te winnen door te vergeten.” Dat gold voor Japan, dat gold ook voor Nederland na 1949, en de Nederlanders uit Indië waren daarvan de directe slachtoffers.

In de laatste twintig, dertig jaar is daar verandering in gekomen. Zoals gezegd, in de jaren zeventig gaat de 'aandachtscurve' constant omhoog. Mevrouw Locher-Scholten ziet na 'San Francisco' de volgende markeringspunten op die curve: het (tumultueuze) bezoek van keizer Hirohito in 1971, het roerige debat rond het alsnog afgelaste staatsbezoek van koningin Beatrix in 1986, evenals het debat over wie Nederland moest vertegenwoordigen bij de begrafenis van Hirohito in 1989, en ten slotte het roerige bezoek van de Japanse premier Kaifu in juli 1991.

Natuurlijk waren er vóór die tijd –dus in de jaren vijftig en zestig– ook gebeurtenissen die maakten dat Haagse politici hoofdpijn kregen bij het horen van het woord ”Japan”.

Zo was daar de verontwaardiging in 1960 toen Japan weigerde de HMS Karel Doorman in de haven van Yokohama toe te laten. Het schip voer daar in verband met de Nieuw Guinea-kwestie. Japan koos met de weigering openlijk de kant van Indonesië!

Verdachte film
En dan de Japanse film ”White skin and yellow commander” over het vrouwenkamp Kampili op Celebes. De film die in datzelfde jaar –1960 dus– in Japan uitkwam, heeft Nederland nooit bereikt, maar zorgde hier –vanwege vermeende „eenzijdigheden”– voor veel verontwaardiging. Onder meer SGP-parlementariër C. N. van Dis drong aan op een krachtig protest bij de Japanse regering.

Bezoeken van prinses Beatrix aan Japan, in 1962 en 1963, bezorgden de Haagse bewindslieden ook de nodige hoofdbrekens. Daarna volgden nog diverse bezoeken van leden van de koninklijke familie.

Maar het privé-bezoek van Hirohito sloeg alles. De demonstraties en geweldplegingen die de 'visite' omringden, kwamen voor de Nederlandse regering behoorlijk onverwachts. De Nederlandse cabaretier Wim Kan –zelf was hij dwangarbeider langs de Birma-spoorweg– gebruikte zijn televisieoptredens om de grieven van Indische Nederlanders te populariseren. Zijn ”railroadliedje” (uit 1970) kwam bij iedere conference terug:

Er leven niet veel mensen meer die
het kunnen navertellen.
Wat aan die railroad is gebeurd we
ten de doden alleen,
Daar, onder elke dwarsligger ligt wel
geteld er één,
Maar die houdt in de Burmagrond
tot in eeuwigheid zijn mond.

En toch leeft er nog altijd één die het
navertellen kan,
Die de geschiedenis kent als geen: de
keizer van Japan.
Nou hij niet opgehangen is, had toen
prins Bernhard aan de dis
Hem best eens mogen vragen hoe dat
zat destijds in Burma,
Met die doden en die zieken en die
honger en die cellen.
Wat had hij dat, terwijl hij at, mooi
kunnen navertellen.”

Hoe is die woede-uitbarsting rond Hirohito's bezoek te verklaren? Mevrouw Locher-Scholten somt enkele factoren op. Zo knoopte Nederland met Japan en Indonesië nieuwe relaties aan, waardoor herinningen aan de jaren veertig weer nieuw leven werden ingeblazen. Niet voor niets vond op 15 augustus 1970 de eerste grote herdenking voor oorlogsslachtoffers uit Nederlands-Indië plaats, die door ruim 10.000 mensen (inclusief de koninklijke familie) werd bezocht.

Wat ook belangrijk was: het toenemend besef –zowel onder Indische Nederlanders als in het algemeen– van psychologische gevolgen die oorlogstrauma's kunnen hebben. In die jaren voltrok zich wat we wel ”de emancipatie van de emoties” noemen en was er sprake van popularisering van de psychologie als wetenschap. Ze maakten mensen extra bewust van (en gevoelig voor) hun oorlogsverleden.

Dat laatste werd nog versterkt door de financiële regelingen die voor oorlogsslachtoffers werden getroffen – mede mogelijk dankzij de toenemende welvaart in ons land. Om voor een vergoeding in aanmerking te komen, moest je formeel zijn erkend als oorlogsslachtoffer, en dat stimuleerde weer het opdissen van verhalen over hoeveel men in de kampen had geleden.

Het gevolg was dat in de Nederlandse kijk op de oorlog de aandacht verschoof van de 'verzetshelden' naar de 'slachtoffers' van de oorlog. Het werd de Indische Nederlanders daardoor nog gemakkelijker gemaakt om serieus te worden genomen door het Nederlandse publiek en de politiek.

Het tumult rond het afgelaste staatsbezoek van Beatrix in 1986 maakte dat duidelijk, evenals de verwikkelingen na de dood van Hirohito, begin 1989. Niet koningin Beatrix, maar Van den Broek ging namens Nederland naar Japan.

Krans in het water
Het bezoek van premier Kaifu aan Nederland –dat toen EU-voorzitter was– was ten slotte een andere mijlpaal. De nieuwe stichting JES (Stichting Japanse Eereschulden) liet zich in een demonstratie horen. JES eiste namelijk van Japan extra schadevergoeding voor oorlogsslachtoffers – en dat moest Kaifu weten. De excuses die de premier –in navolging van keizer Hirohito in '71, en premier Takeshita begin jaren tachtig– aanbood waren aan dovemansoren gericht. De krans die Kaifu bij het Indisch Monument in Den Haag legde, werd even later door een demonstrant in het water gedumpt.

In datzelfde jaar, op 15 augustus 1991, kreeg de toenmalige premier Lubbers een ei tegen zich aan tijdens de jaarlijkse herdenking in Den Haag. Locher-Scholten hierover: „Lubbers was daarvan zo onder de indruk dat hij vertegenwoordigers van Indische organisaties uitnodigde voor overleg. Het leidde tot de oprichting van het Indisch Platform, waarbij inmiddels zestien Indische organisaties zijn aangesloten.”

De Haagse politiek kón niet meer om de Indische Nederlanders heen: die hadden de afgelopen jaren hun krachten in tal van organisaties gebundeld, maar beschikten inmiddels ook over goede connecties waardoor lobbyen bij de Haagse politiek de moeite waard werd. Wat ook telde: om (handels)contacten met Japan niet te laten verstoren, was het beter de last van het verleden zo resoluut mogelijk te verlichten.

Hijsen van de vlag
Het succes van deze aanpak bleef niet uit: in oktober 1991 bezochten koningin Beatrix, prins Claus en kroonprins Willem-Alexander dan toch Japan. En: begeleid door een aantal Indische organisaties!

Een ander resultaat van die aanpak wordt morgen zichtbaar: het hijsen van de vlag op 15 augustus is vanaf die dag een nationaal gebruik – dus ook op de Nederlandse ambassade in Tokio. Dat 'vlaggen' toont aan dat de herinnering aan de oorlog in Nederlands-Indië zich een stevige plaats heeft verworven in de nationale herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.