Buitenland 6 mei 1999

Van Dam: Europees Parlement toont zich van zijn slechtste kant

'Straatsburg' wijst salarisvoorstel af

Van onze buitenlandredactie
STRAATSBURG – „Bij een meerderheid is blijkbaar niet de politieke wil aanwezig om schoon schip te maken. Dat vind ik zeer teleustellend.” Zo reageert mr. R. van Dam (SGP/GPV/RPF) op de afwijzende beslissing van het Europees Parlement ten aanzien van een voorstel voor een nieuwe en soberder salaris- en onkostenregeling voor de leden van die instelling.

„Na alle grote woorden in de richting van de Europese Commissie was dit een testcase voor het Parlement of het bereid is ook in de eigen tuin te wieden. Helaas blijkt dat niet het geval te zijn. Onze fractie beschouwt dit als een gemiste kans. Het Parlement heeft zich van zijn slechtste kant getoond. Dit zal de animo onder de kiezers om in juni te gaan stemmen niet vergroten”, aldus Van Dam.

Onderhandelingen
Met 376 stemmen tegen, 140 voor en 31 onthoudingen verwierp 'Straatsburg' gisteren het ontwerpstatuut dat bepalingen bevat omtrent de rechtspositie van de vertegenwoordigers van de Europese burgers. De tegenstanders hadden vooral moeite met de wijzigingen die de ministers van de vijftien lidstaten vorige week aanbrachten in de oorspronkelijke plannen van het Parlement zelf op dit terrein.

Onder de grote partijen velden de sociaal-democraten en de christen-democraten in meerderheid een afwijzend oordeel, terwijl de liberalen en de 'groenen' hun instemming betuigden. De zeven PvdA'ers namen binnen het kamp van hun politieke geestverwanten een afwijkend standpunt in. Zij vonden het onaanvaardbaar de invoering van de beoogde voorschriften op de lange baan te schuiven en gingen, ondanks kritische kanttekeningen, akkoord.

„Een grauwe dag voor het hele Parlement”, meent PvdA-delegatieleidster mevrouw D'Ancona. „Na 5 jaar ben ik het goed beu om almaar over dit soort dingen te moeten praten. Er zijn belangrijker kwesties, zoals Kosovo en de vluchtelingen.”

Van de zijde van de regering in Den Haag zegt staatssecretaris Benschop (Buitenlandse Zaken) teleurgesteld te zijn over de gang van zaken. Hij noemt het pijnlijk dat niet alle Nederlandse europarlementariërs de regeling hebben gesteund. Mevrouw Maij-Weggen (CDA), een van de tegenstemmers, denkt dat ze het de kiezer best kan uitleggen. „Laat ik helder zijn: er is geen verschil van mening over de hoogte van het salaris, maar het voorstel bevatte te veel onduidelijkheden, vooral over de secundaire arbeidsvoorwaarden.”

De uitslag van het debat betekent niet dat de zaak nu definitief van tafel is. Er zullen nieuwe en naar verwachting moeizame onderhandelingen plaatsvinden tussen Parlement en ministerraad. De kans dat de zaak alsnog vóór de Europese verkiezingen wordt afgehandeld lijkt echter klein. Dat zou in ieder geval een ingelaste zitting vereisen. Morgen sluit het Parlement namelijk de laatste vergaderweek in de oude samenstelling af.

Overgangsregeling
Uitstel en geen afstel dus, want in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen dat er een statuut móét komen. Het belangrijkste element daarin betreft de beloning. Het ligt in de bedoeling dat de 626 leden van het europarlement in de toekomst allemaal hetzelfde salaris ontvangen. Tot dusverre verdienen zij evenveel als hun collega's in het parlement van hun eigen land. Daardoor bestaan er, al naar gelang een volksvertegenwoordiger de ene ofwel de andere nationaliteit bezit, forse verschillen.

Het uniforme bruto-inkomen is in het verworpen voorstel vastgeprikt op zo'n 12.500 gulden per maand. Na aftrek van een Europese belastingheffing blijft daar netto rond 9000 gulden van over. De hoogte van het brutobedrag stemt simpelweg overeen met het gemiddelde van wat de afgevaardigden uit de diverse lidstaten op hun bankrekening krijgen bijgeschreven. Dat betekent dat sommigen er straks op vooruit gaan en dat anderen moeten inleveren. Dit laatste geldt met name voor de Duitsers, Oostenrijkers en Italianen.

Het Parlement heeft steeds aangedrongen op een overgangsregeling, in die zin dat degenen die na de stembusronde van juni terugkeren, kunnen kiezen voor behoud van het oude loon. Over 5 jaar, na de volgende verkiezingen, zou die mogelijkheid vervallen. De ministers van Buitenlandse Zaken hielden deze nadrukkelijke wens echter buiten het voorstel waarover zij vorige week in Luxemburg overeenstemming bereikten. Zij vinden dat het nieuwe regime meteen van kracht moet zijn voor iedereen.

Wij accepteren geen dictaat, viel van de zijde van de tegenstanders van de afspraken van de bewindslieden te beluisteren. Maij-Weggen daarover: „Ik vind het een psychologische fout van de raad van ministers om het eigen voorstel van het Parlement te overrulen. Het is aan het Parlement om een statuut vast te stellen, niet aan de ministers.”

Van Dam acht die opstelling onterecht. Hij wijst erop dat het Verdrag van Amsterdam nadrukkelijk voorziet in een rol voor de Europese ministerraad op dit punt. Bij de vervolgbesprekingen is de overgangsregeling ongetwijfeld een heet hangijzer.

Onkostenvergoeding
Van Dam merkt over de hoogte van de beoogde beloning op: „Die ligt op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Dat veel Europese ambtenaren meer verdienen, zoals sommigen als bezwaar aanvoeren, vormt onzes inziens aanleiding om de ambtelijke salarisschalen te herzien.”

De vertegenwoordiger van de kleine christelijke partijen heeft naar zijn zeggen alleen moeite met de wachtgeldregeling. „Die valt helaas spartaans uit. Na bijvoorbeeld 2 volle zittingsperioden stopt het inkomen 10 maanden later al. De lidstaten acht ik verantwoordelijk voor een fatsoenlijk overgangsrecht.”

Behalve veranderingen in het salariëringssysteem staan er ook wijzigingen in de riante onkostenvergoedingen op stapel. Voortaan worden declaraties betaald op basis van werkelijk gemaakte kosten voor reizen, assistenten en bureau-uitgaven. De parlementariërs moeten netjes bonnetjes overleggen en een persoonlijk ondertekende verklaring. Maar voorlopig is het zover nog niet, met alle schade van dien voor het imago van het Europees Parlement.